ECLI:NL:CBB:2014:238

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
AWB 13/427
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om GLB-inkomenssteun wegens verhindering van controle

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 juni 2014 uitspraak gedaan in het geschil tussen de staatssecretaris van Economische Zaken en een maatschap bestaande uit drie leden, die rechtstreekse betalingen voor 2012 had aangevraagd op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De staatssecretaris had de aanvragen afgewezen omdat de maatschap een bedrijfscontrole had verhinderd. De maatschap stelde dat zij niet had verhinderd, maar dat zij vanwege een dringende reparatie aan een kuilvoersnijder niet in staat was om mee te werken aan de onaangekondigde controle. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de maatschap beroep instelde.

Tijdens de zitting op 2 april 2014 werd de maatschap vertegenwoordigd door een van de maten en een deskundige. De controleur van het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) had op 27 november 2012 een onaangekondigde controle uitgevoerd, maar de maat weigerde medewerking te verlenen en vroeg om een afspraak. Het College oordeelde dat de maatschap de controle had verhinderd, zoals bedoeld in artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Het College benadrukte dat de maatschap verplicht was om mee te werken aan de controles en dat de omstandigheden die zij aanvoerde niet rechtvaardigden dat zij de controle weigerde.

Het College concludeerde dat de staatssecretaris terecht de aanvragen had afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en het beroep van de maatschap werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/427
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2014 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1], [naam 2] en [naam 3], te [plaats], appellante,
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C.A. Geleijnse).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder appellantes aanvragen om rechtstreekse betalingen voor 2012, waaronder de bedrijfstoeslag, op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) afgewezen, omdat zij een bedrijfscontrole zou hebben verhinderd.
Bij besluit van 8 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2014. Appellante was vertegenwoordigd door haar vennoot [naam 2], bijgestaan door deskundige [naam 4]. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op 27 november 2012 heeft een controleur van het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) het bedrijf van appellante bezocht voor een onaangekondigde controle op de naleving van randvoorwaarden. [naam 2] - één van de maten van appellante - en één van zijn zoons voerden op dat moment een reparatie uit aan een kuilvoersnijder om de koeien te kunnen voeren. De maat wilde niet meewerken aan de controle omdat hij hiervoor vanwege de reparatie op dat moment geen tijd had. Hij verzocht de controleur een afspraak te maken. De controleur heeft het bedrijf van appellante verlaten zonder dat de controle is uitgevoerd. Van het bedrijfsbezoek is een rapport gedateerd
27 november 2012 opgesteld. Het COKZ heeft in een brief van 3 december 2012 de inspectie toegelicht en appellante ervan op de hoogte gesteld dat een tweede onaangekondigde inspectie nog dat jaar zou volgen.
2.
Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers (…) luidt als volgt:
“ Artikel 26 - Algemene beginselen
1. De administratieve controles en de controles ter plaatse waarin deze verordening voorziet, worden zo uitgevoerd dat een doeltreffende verificatie wordt gegarandeerd van de naleving van de voorwaarden voor steunverlening en van de eisen en normen die relevant zijn in het kader van de randvoorwaarden.
2. Indien de landbouwer of zijn vertegenwoordiger de uitvoering van een controle ter plaatse verhindert, worden de betrokken steunaanvragen afgewezen.
Artikel 27 - Aankondigingen van controles ter plaatse
1.
Mits het doel van de controle niet in gevaar komt, mogen controles ter plaatse worden aangekondigd. De periode tussen aankondiging en controle wordt strikt beperkt tot het noodzakelijke minimum en bedraagt niet meer dan 14 dagen. Voor controles ter plaatse met betrekking tot steunaanvragen voor dieren bedraagt de periode tussen aankondiging en controle evenwel, behalve in deugdelijk gemotiveerde gevallen, niet meer dan
48
uur. Voorts gelden in het geval dat de regelgeving inzake de besluiten en normen die relevant zijn voor de randvoorwaarden, voorschrijft dat controles ter plaatse onaangekondigd moeten worden uitgevoerd, die voorschriften ook in het geval van controles ter plaatse op de naleving van de randvoorwaarden. ”
3.1 Appellante stelt dat zij de controle niet heeft verhinderd. Zij voert aan dat zij in 2012 al twee maal eerder een controle had gehad op haar bedrijf. Zij was te druk met het herstel van de kuilvoersnijder toen de controleur op het bedrijf verscheen voor de derde controle. Zij had echter wel willen meewerken aan een controle op afspraak – dus aan een aangekondigde controle – en heeft dit ook meegedeeld aan de controleur. Een aangekondigde controle was hier ook mogelijk omdat het doel van de controle niet in gevaar kwam. Immers, het doel van de controle van het COKZ is de naleving van hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong. De naleving hiervan is al opgenomen in het borgingssysteem van de melkfabriek waaraan de melk wordt geleverd.
3.2
Verweerder meent dat appellante de controle wel heeft verhinderd. Uit het rapport blijkt immers dat appellante niet bereid was om mee te werken aan de controle. Dit blijkt uit de opmerking van de maat dat de controleur maar een afspraak moest maken en dat hij de controles zat was. De controleur besprak daarop nogmaals de mogelijke consequenties, maar appellante bleef volharden. De reparatie van de kuilvoersnijder rechtvaardigde niet dat appellante de controleur mocht weigeren om die dag een controle uit te voeren op het bedrijf. Niet valt in te zien volgens verweerder dat de reparatie en het voeren van de koeien niet even op zich kon laten wachten, dat [naam 2] voortdurend bij de reparatie aanwezig diende te zijn, dat het voeren van de koeien enkel afhing van de reparatie en er geen alternatieven waren om de koeien te voeren. Evenmin valt in te zien dat de controle slechts kon worden uitgevoerd als de kuilvoersnijder was gerepareerd en [naam 2] bij de gehele controle aanwezig kon zijn. Verweerder stelt dat ten tijde van de controle naast [naam 2] meer maten aanwezig waren op het bedrijf, zodat de controle ook met medewerking van een andere maat had kunnen plaatsvinden. Dat appellante reeds twee controles had gehad op haar bedrijf ontslaat haar evenmin van de verplichting om aan deze controle mee te werken. De controle is bovendien terecht onaangekondigd uitgevoerd. Weliswaar bestaat de mogelijkheid om een controle aan te kondigen maar hiertoe bestaat geen plicht, ook niet als het doel van de controle niet in gevaar komt.
3.3
Het College stelt voorop dat het uitgangspunt van artikel 26, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 is dat appellante verplicht is tot medewerking aan de controles ter plaatse. Appellante heeft naar het oordeel van het College de controle verhinderd in de zin van artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 met de mededeling van [naam 2] dat hij niet wilde meewerken aan de onaangekondigde inspectie en dat de controleur een afspraak moest maken. De omstandigheden die appellante noemt rechtvaardigen niet dat zij geen medewerking verleende aan de onaangekondigde controle. Zij had immers de mogelijkheid om de controle te laten plaatsvinden en de reparatie van de kuilvoersnijder te onderbreken. Ook het feit dat er al meerdere controles waren uitgevoerd leidt er niet toe dat appellante deze controle mocht weigeren.
Het College sluit niet uit dat in zeer uitzonderlijke omstandigheden de landbouwer zich zou kunnen beroepen op een noodsituatie in het bedrijf die het voor hem onmogelijk maakte om op dat moment mee te werken aan de controle. In dit geval was echter van zo’n situatie geen sprake. Niet valt in te zien dat het defect aan de kuilvoermachine zo urgent was dat appellante niet kon meewerken aan de controle.
Hieraan doet niet af dat artikel 27 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 de mogelijkheid biedt om een controle tevoren aan te kondigen. Voorop staat dat verweerder niet gehouden is om controles tevoren aan te kondigen, ook niet indien het doel van de controle niet in gevaar komt. Artikel 27 voornoemd bepaalt immers dat controles aangekondigd “mogen” worden mits het doel van de controle niet in gevaar komt.
4.1
Appellante stelt verder dat zij er gelet op de brief van het COKZ van 3 december 2012 op mocht vertrouwen dat van het bezoek op 27 november 2012 geen rapport zou worden opgemaakt, maar dat er slechts een nieuwe onaangekondigde controle zou worden uitgevoerd.
4.2
Verweerder wijst erop dat de betreffende brief niet vermeldt dat er geen bedrijfscontrolerapport verzonden zou worden. Of er al dan niet een nieuwe poging tot inspectie is ondernomen laat bovendien onverlet dat appellante op 27 november 2012 de controleur weigerde een controle uit te laten voeren op haar bedrijf. Daarbij is niet het COKZ maar Dienst Regelingen (thans de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) belast met uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling en is verweerder bevoegd te besluiten wat het gevolg moet zijn van de verhindering van de controle ter plaatse voor appellantes aanvragen.
4.3
Het College is van oordeel dat de brief van 3 december 2012 geen ondubbelzinnige toezegging bevat dat appellante geen controlerapport of sancties zou krijgen. De betreffende brief bevat een toelichting op de controle en de medewerkingsplicht. Tevens wordt appellante ervan op de hoogte gesteld dat er dat jaar nogmaals een onaangekondigde controle op haar bedrijf zou plaatsvinden. Bovendien is de brief niet afkomstig van het orgaan dat bevoegd is om over de bedrijfstoeslagregeling te beslissen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan reeds hierom niet slagen.
5.
Appellantes beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. De belangenafweging op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vindt plaats voor zover niet uit een wettelijk voorschrift een beperking voortvloeit. Uit artikel 26, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 volgt dwingend dat een landbouwer die een controle verhindert volledig van steun moet worden uitgesloten. Hierbij is geen ruimte gelaten voor een belangenafweging. Verweerder is gebonden aan het Europese sanctiestelsel en is niet bevoegd hiervan af te wijken.
6.
De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2014.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. C.M. Leliveld