In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 25 juni 2014, betreft het een geschil tussen Maatschap [naam 1] en de staatssecretaris van Economische Zaken over een randvoorwaardenkorting van 3% op de GLB-inkomenssteun voor het jaar 2012. De staatssecretaris had deze korting opgelegd omdat appellante niet voldaan zou hebben aan de verplichting om direct aansluitend aan de teelt van maïs een vanggewas te telen, zoals voorgeschreven in artikel 8a van het Besluit gebruik meststoffen. Appellante had op 10 november 2012 rogge ingezaaid, maar de staatssecretaris stelde dat dit niet 'direct aansluitend' was, aangezien de maïs op 27 oktober 2012 was geoogst.
Tijdens de zitting op 2 april 2014 werd het standpunt van appellante belicht, die aanvoerde dat de natte grond het eerder inzaaien van het vanggewas onmogelijk maakte. De controleurs van de NVWA hadden vastgesteld dat er op de controledata, 31 oktober en 9 november 2012, nog geen bewerking van het land had plaatsgevonden. Het College oordeelde dat de term 'direct aansluitend' betekent dat er onmiddellijk na de oogst een vanggewas moet worden ingezaaid, zonder onderbreking. De omstandigheden die appellante aanvoerde, zoals het weer, werden niet als overmacht erkend.
Het College concludeerde dat appellante de randvoorwaarde niet had nageleefd, omdat er geen vanggewas was ingezaaid op het moment dat dit volgens de regelgeving vereist was. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de regels omtrent GLB-inkomenssteun en de gevolgen van niet-naleving.