In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om een geschil tussen een appellante, vertegenwoordigd door [naam 1], h.o.d.n. [naam 2], en de burgemeester en wethouders van Geertruidenberg. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de ontheffing die is verleend aan [naam 4] v.o.f. voor het openstellen van haar winkels op zondag 28 april 2013, ter gelegenheid van het 35-jarig jubileum van [naam 4]. De burgemeester en wethouders hebben het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door appellante.
Tijdens de zitting op 25 april 2014 heeft appellante betoogd dat zij nog steeds belang heeft bij de beoordeling van haar bezwaar, ondanks het feit dat de openstelling van [naam 4] op de bewuste zondag niet ongedaan kan worden gemaakt. Appellante stelt dat zij schade heeft geleden door de concurrentie van [naam 4] en dat haar belangen niet zijn meegewogen bij de beslissing om de ontheffing te verlenen. Het College heeft overwogen dat appellante voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden en dat de burgemeester en wethouders ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk hebben verklaard.
Het College concludeert dat de ontheffing niet verleend had mogen worden, omdat deze niet voldoet aan de voorwaarden van de Winkeltijdenverordening Geertruidenberg 1998. De ontheffing kan alleen verleend worden aan een groepering van ondernemingen, en niet aan een individuele onderneming zoals [naam 4]. Het College heeft het besluit van 9 augustus 2013 vernietigd en het besluit van 23 april 2013 herroepen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.948,-.