ECLI:NL:CBB:2014:193

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
AWB 13/386
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen van toeslagrechten door niet benutten en de verantwoordelijkheden van landbouwers

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de vervallen van toeslagrechten van appellanten, de erven van [naam 1], door het niet aanvragen van uitbetaling. De staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder, had op 21 februari 2013 besloten dat alle toeslagrechten van appellanten per 12 juni 2012 waren vervallen, omdat er gedurende twee jaar geen aanvraag was gedaan voor uitbetaling. Appellanten stelden dat zij niet op de hoogte waren van het bestaan van de toeslagrechten en dat zij het advies van verweerder om bepaalde formulieren in te vullen hadden opgevolgd. Tijdens de zitting op 3 april 2014 werd duidelijk dat de vader van appellanten, [naam 3], twee toeslagrechten had, maar dat deze niet waren geactiveerd omdat er geen verzoek om uitbetaling was gedaan in 2011 en 2012. Het College oordeelde dat appellanten verantwoordelijk zijn voor het aanvragen van de inkomenssteun en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die het vervallen van de toeslagrechten konden rechtvaardigen. De uitspraak van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 13/386
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2014 in de zaak tussen

de erven [naam 1], te [woonplaats], appellanten

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: M.C. van der Werf).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder bericht dat per 12 juni 2012 alle toeslagrechten van appellanten zijn vervallen.
Bij besluit van 11 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2014. Voor appellanten is
[naam 2] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De vader van appellanten, [naam 3] ([naam 3]) had twee toeslagrechten met een totale waarde van € 1.198,66. Blijkens een telefoonnotitie van 3 juni 2011 heeft een medewerker van verweerder [naam 3] eraan herinnerd dat hij de Gecombineerde opgave (GO) moest terugsturen. Uit een telefoonnotitie van 22 juni 2011 blijkt dat [naam 2] met verweerder heeft gesproken over de vraag of, ondanks dat er geen grond in gebruik is en er geen dieren zijn op het bedrijf, de GO moet worden ingestuurd en dat hem toen werd aangeraden om de GO in te vullen en terug te sturen.
In de aan verweerder gezonden GO2011 is vervolgens de vraag of appellanten gewone toeslagrechten willen laten uitbetalen niet beantwoord en evenmin zijn percelen ter uitbetaling van toeslagrechten aangekruist. [naam 3] is op 25 januari 2012 overleden. In de eveneens aan verweerder gezonden GO2012 is vermeld dat het bedrijf volledig is beëindigd, is de vraag of appellanten gewone toeslagrechten willen laten uitbetalen evenmin beantwoord en zijn geen percelen ter uitbetaling van toeslagrechten aangekruist.
Bij het primaire besluit zijn alle toeslagrechten vervallen verklaard: zij zijn niet benut omdat twee jaar achtereen geen aanvraag is gedaan om uitbetaling.
2. Appellanten hebben zich op het standpunt gesteld dat het hen niet duidelijk was dat er toeslagrechten waren en dat zij die moesten gebruiken. Zij hebben het advies van verweerder opgevolgd om de bladzijden 3 en 31 van de GO2011 in te vullen en deze vervolgens in te dienen. Uit een brief van verweerder van 9 juli 2012 hebben zij afgeleid dat de GO2012 is ontvangen. Dat betekent volgens hen dat er nog toeslagrechten over 2011 en 2012 zijn. Daarnaast laat ook het overzicht geregistreerde toeslagrechten van 25 juli 2012 zien dat er per 15 mei 2012 nog toeslagrechten zijn.
3.
Volgens verweerder heeft de landbouwer de verantwoordelijkheid om te verzoeken om uitbetaling van de inkomenssteun en om deze juist te laten vaststellen. In dit kader heeft verweerder haar relaties geïnformeerd over de hervorming van de bedrijfstoeslag.
In de GO2011 is geen grond opgegeven en is niet verzocht om uitbetaling van toeslagrechten.
De brief van 9 juli 2012, verzonden ter bevestiging van de ontvangst van de GO2012, is slechts bedoeld om te onderzoeken wat er naar aanleiding van de bedrijfsbeëindiging moet
gebeuren met zaken die nog op naam van het bedrijf staan geregistreerd en zegt niets over de activering of benutting van toeslagrechten. Voorts heeft verweerder toegelicht dat in het overzicht Geregistreerde toeslagrechten van 25 juli 2012 een specificatie wordt gegeven van de toeslagrechten per 15 mei 2012; in dit overzicht is de benuttingstoets nog niet verwerkt. Dat is pas gebeurd met het overzicht van 21 februari 2013, waarin is vermeld dat appellanten per 15 mei 2012 niet meer beschikten over toeslagrechten.
4.1
Ingevolge artikel 34, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 73/2009 wordt de steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling aan landbouwers toegekend na activering van een toeslagrecht per subsidiabele hectare. Elk geactiveerd toeslagrecht geeft recht op betaling van het in het kader van dat toeslagrecht vastgestelde bedrag.
Ingevolge artikel 35 van deze verordening geeft de landbouwer aan welke percelen overeenstemmen met de subsidiabele hectaren die met een toeslagrecht gepaard gaan.
Ingevolge artikel 42 van deze verordening worden toeslagrechten die gedurende twee jaar niet zijn geactiveerd overeenkomstig artikel 34, toegevoegd aan de nationale reserve, behalve in gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1120/2009 worden, behalve bij overmacht of in uitzonderlijke omstandigheden, ongebruikte toeslagrechten geacht aan de nationale reserve te zijn vervallen op de dag na de uiterste datum voor wijziging van de aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, in het kalenderjaar waarin de in artikel 28, lid 3, en artikel 42 van Verordening (EG) nr. 73/2009 vermelde periode verstrijkt.
Een toeslagrecht wordt als ongebruikt beschouwd wanneer daarvoor tijdens de in de eerste alinea bedoelde periode geen betaling is verleend. Toeslagrechten waarvoor een aanvraag is ingediend en die gepaard gaan met een geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 2, punt 23, van Verordening (EG) nr. 1122/2009, worden als gebruikt beschouwd.
4.2
Vaststaat dat appellanten zowel in 2011 als in 2012 niet om uitbetaling hebben verzocht van de beschikbare twee toeslagrechten. Daarmee zijn zij niet geactiveerd en worden zij overeenkomstig de ter zake toepasselijke regelgeving toegevoegd aan de nationale reserve.
4.3
Naar het oordeel van het College is geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 42 van Verordening (EG) nr. 73/2009. Het College overweegt hiertoe dat appellanten ter zitting hebben bevestigd dat [naam 3] niet zelf het landbouwbedrijf uitoefende, maar dat de grond in 2011 en 2012 was verpacht. In die situatie was er voor appellanten derhalve geen aanleiding om uitbetaling van toeslagrechten te verzoeken.
De GO2011 en de GO2012, waarin geen verzoek om uitbetaling besloten ligt, zijn dus ingevuld overeenkomstig de werkelijk bestaande situatie. Wat er ook zij van het advies van verweerder om alleen de bladzijden 3 en 31 van de GO2011 in te vullen – niet is komen vast te staan dat dit zo is gezegd – niet aannemelijk is derhalve dat dit advies van doorslaggevende betekenis is geweest bij het invullen van de GO2011.
Dat volgens het overzicht Geregistreerde toeslagrechten van 25 juli 2012 twee toeslagrechten op naam van appellanten stonden geregistreerd, is naar het oordeel van het College evenmin aan te merken als een uitzonderlijke omstandigheid die ertoe zou moeten leiden dat de toeslagrechten niet zijn vervallen. Dit overzicht geeft immers de stand van zaken per
15 mei 2012 weer en op die datum waren de beide toeslagrechten nog niet vervallen; dat zij waren vervallen kon verweerder immers pas weten op het moment dat in de op 30 mei 2012 ingediende GO2012 voor het tweede achtereenvolgende jaar geen uitbetaling van de toeslagrechten werd gevraagd. Tegen deze achtergrond is het overzicht van 25 juli 2012 dan ook niet onjuist.
5.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2014.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. E. van Kerkhoven