ECLI:NL:CBB:2014:186

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 april 2014
Publicatiedatum
26 mei 2014
Zaaknummer
AWB 14/227
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering exportcertificaat voor transport van geiten op basis van 21-dageneis

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 28 april 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van twee verzoeksters, [naam 1] B.V. en [naam 2] B.V., die een exportcertificaat hadden aangevraagd voor het transport van 332 slachtgeiten naar Bulgarije. De Minister van Economische Zaken had dit certificaat geweigerd op basis van de 21-dageneis, zoals vastgelegd in artikel 4bis van Richtlijn 91/68/EG. Deze eis houdt in dat geiten niet naar een andere lidstaat mogen worden verzonden als ze afkomstig zijn van een bedrijf waar in de 21 dagen voorafgaand aan de verzending geiten zijn binnengebracht. In dit geval was er niet voldaan aan deze eis voor 57 geiten van [naam 5], die samen met de andere geiten waren vervoerd naar de exportverzamelplaats [naam 1].

De verzoeksters voerden aan dat het niet logisch was dat voor alle 332 geiten het exportcertificaat was geweigerd, en dat een gedeeltelijke weigering van het certificaat mogelijk zou moeten zijn. Ze stelden dat de geiten opgevangen en onderhouden moesten worden, wat kosten met zich meebracht, en dat er contractuele verplichtingen waren die nagekomen moesten worden. De verweerder, de Minister van Economische Zaken, stelde echter dat de regelgeving inzake het vervoeren van geiten niet was nageleefd en dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de geiten goed verzorgd werden en in redelijke omstandigheden verbleven.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen acuut dierenwelzijnsprobleem was en dat het verzoek om voorlopige voorziening voornamelijk gebaseerd was op financiële belangen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de weigering van het exportcertificaat voor alle 332 geiten op goede gronden was gedaan, en dat het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 april 2014.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/227
11220
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 april 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] B.V, te [vestigingsplaats 1] (hierna: [naam 1]),

[naam 2] B.V., te [vestigingsplaats 2] (hierna: [naam 2]),
hierna gezamenlijk ook: verzoeksters
(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij).
en

de Minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J. den Haan).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2014 heeft verweerder geweigerd een exportcertificaat af te geven voor het transport van 332 slachtgeiten naar Bulgarije.
Verzoeksters hebben hiertegen bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter van het College verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2014. Partijen zijn daar vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Namens verweerder zijn tevens verschenen [naam 3] en [naam 4] (beiden werkzaam als dierenarts bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)) en G.J.M. Mensen (eveneens werkzaam bij NVWA).

Overwegingen

1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2.1
Ter zitting is het volgende vast komen te staan.
[naam 2] is eigenaar van de 332 geiten, waarvoor het geweigerde exportcertificaat is aangevraagd. [naam 1] is de exportverzamelplaats, waar deze 332 geiten verzameld zijn en vervolgens – na een controle door NVWA – op transport zouden worden gesteld naar Bulgarije. De 332 geiten zijn afkomstig van vijf verschillende locaties, waaronder 57 geiten van [naam 5] (hierna: [naam 5]), en op 18 april 2014 met één transportwagen van de verschillende locaties gezamenlijk naar [naam 1] vervoerd. Op het bedrijf van [naam 5] is op 12 april 2014 nog een transport van 70 geiten binnengebracht, zodat ten aanzien van de van [naam 5] afkomstige 57 geiten niet is voldaan aan artikel 4bis, eerste lid, aanhef, onder b van Richtlijn 91/68/EG inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten. Daarin is – voor zover hier van belang – bepaald dat geiten niet naar een andere lidstaat verzonden worden, tenzij deze dieren niet van een bedrijf komen waar de laatste 21 dagen vóór verzending geiten binnen zijn gebracht (de 21-dageneis). Verweerder heeft voor alle 332 geiten het exportcertificaat geweigerd. De geiten verblijven thans nog steeds op het bedrijf van [naam 1].
2.2.
Het verzoek strekt ertoe de geiten die wel voldoen aan de 21-dageneis alsnog te mogen exporteren. Verzoeksters voeren – samengevat – aan dat niet valt in te zien dat voor alle 332 geiten het exportcertificaat geweigerd had moeten worden. Dat een exportcertificaat ook gedeeltelijk geweigerd kan worden, is volgens verzoeksters een staande praktijk. Uit de wet- en regelgeving volgt niet dat een dergelijk onderscheid niet kan worden gemaakt. De geiten worden thans opgevangen en onderhouden door [naam 1]. Dat brengt kosten met zich mee. [naam 2] heeft contractuele afspraken, die moeten worden nagekomen. Deze belangen dienen aanleiding te vormen het verzoek in te willigen, aldus verzoeksters.
2.3
Verweerder stelt zich – samengevat – op het standpunt dat niet is voldaan aan de regelgeving inzake het vervoeren en bijeenbrengen van geiten, zodat het in artikel 2.4 van de Regeling handel levende dieren en levende producten vereiste exportcertificaat niet kan worden afgegeven. Dat er een standaardpraktijk zou bestaan als door verzoeksters gesteld, doet daar niet aan af. De 21-dageneis is bedoeld als quarantainemaatregel in verband met de mogelijke aanwezigheid van besmettelijke ziektes. Ten aanzien van de 57 geiten van [naam 5] is aan die eis niet voldaan. Omdat deze geiten samen met de overige geiten zijn vervoerd, is ook niet voldaan aan artikel 3, vijfde lid, van Richtlijn 91/68/EG. Gelet daarop is het exportcertificaat terecht voor alle 332 geiten geweigerd. Ook overigens is er geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, nu de dieren goed verzorgd en in redelijke omstandigheden in het verzamelcentrum verblijven en naar een slachterij in Nederland kunnen worden gebracht. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen, aldus verweerder
3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.1
Niet in geschil is dat zich op het bedrijf van [naam 1], ten aanzien van de daar aanwezige 332 geiten, geen acuut dierenwelzijnsprobleem voordoet. Ter zitting is door verzoeksters bevestigd dat enkel een financieel belang bestaat bij de gevraagde voorziening, bestaande uit het niet verder laten oplopen van de kosten van opvang en verzorging en, wat betreft [naam 2], het nakomen van contractuele verplichtingen jegens de afnemer in Bulgarije. Weliswaar is aannemelijk te achten dat verzoeksters enig financieel nadeel ondervinden van de onderhavige weigering een exportcertificaat af te geven, maar gesteld nog gebleken is dat zij hierdoor acuut in ernstige financiële problemen zullen komen of al zijn gekomen.
3.3
Evenmin in geschil is dat ten aanzien van de 57 van [naam 5] afkomstige geiten niet is voldaan aan de in artikel 4bis van Richtlijn 91/68/EG opgenomen 21-dageneis. Voorts staat vast dat alle 332 geiten gezamenlijk zijn vervoerd naar [naam 1], hetgeen naar voorlopig oordeel in strijd is met artikel 3, vijfde lid, van Richtlijn 91/68 EG. Gelet hierop is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verweerder op goede gronden voor alle 332 geiten het exportcertificaat geweigerd heeft. Daaraan doet niet af dat – wat daar ook van zij – het gedeeltelijk weigeren van een certificaat staande praktijk zou zijn, zoals verzoeksters stellen. Uit de door verzoeksters overgelegde stukken kan dat overigens, zonder nadere feitelijke gegevens en onderbouwing, niet worden afgeleid.
4.
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek afgewezen.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt, in aanwezigheid van mr. P.H. Broier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2014.
w.g. E. Dijt w.g. P.H. Broier