In de zaak tussen [naam] VOF en vier anderen als appellanten en het Productschap Tuinbouw als verweerder, heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 mei 2014 uitspraak gedaan. De appellanten hebben beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 april 2012, waarin hun bezwaren tegen heffingen voor boomkwekerijproducten ongegrond zijn verklaard. In een tussenuitspraak van 10 juli 2013 heeft het College verweerder opgedragen het bestreden besluit te herzien. Dit leidde tot een herzien besluit op 24 september 2013, waarin de bezwaren van de appellanten gedeeltelijk gegrond werden verklaard en te veel betaalde heffingen werden terugbetaald, inclusief wettelijke rente.
De appellanten hebben in hun reactie op het gewijzigde besluit aangegeven dat hun bezwaren grotendeels zijn verholpen, met uitzondering van hun beroep op artikel 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Het College heeft geoordeeld dat het beroep tegen het besluit van 19 april 2012 niet-ontvankelijk is, aangezien dit besluit geheel is vervangen door het besluit van 24 september 2013. Het College heeft zich ook uitgesproken over de stelling van appellanten dat de verplichte aansluiting bij het Productschap in strijd is met artikel 11 EVRM, en heeft deze stelling verworpen.
De uitspraak concludeert dat het beroep tegen het besluit van 19 april 2012 niet-ontvankelijk wordt verklaard en het beroep tegen het besluit van 24 september 2013 ongegrond. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 974,--. Deze kosten zijn gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij het College heeft geoordeeld dat de procedure is ontstaan naar aanleiding van het besluit van 19 april 2012, dat een gebrek vertoonde.