In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 23 januari 2014, werd het beroep van verschillende appellanten tegen de afwijzing van hun verzoek om schadevergoeding wegens een levenslang fokverbod behandeld. De appellanten, waaronder maatschappen en een vennootschap onder firma, hadden bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Staatssecretaris van Economische Zaken, die hen geen tegemoetkoming in de schade had toegekend. De besluiten waren gebaseerd op het Besluit van 20 september 2010, waarin beleidsregels zijn vastgesteld voor de toekenning van schadevergoeding aan melkgeiten- en melkschapenbedrijven die getroffen zijn door het fokverbod. De appellanten voerden aan dat de gehanteerde drempel van 43% voor het percentage dieren waarop het fokverbod van toepassing is, onterecht was en dat dit leidde tot ongelijkheid ten opzichte van andere bedrijven die wel volledige schadevergoeding hadden ontvangen.
Het College overwoog dat de beleidsregels zijn gebaseerd op artikel 91 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) en dat de wetgever verweerder een ruime bevoegdheid heeft gegeven om schade te vergoeden. Het College stelde vast dat de keuze om een drempel van 43% te hanteren niet kennelijk onredelijk was en dat deze keuze niet in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur. De appellanten konden niet aantonen dat de drempel ongerechtvaardigde ongelijkheid creëerde. Het College concludeerde dat de gevolgen van het fokverbod, inclusief de drempel, voorzienbaar waren en dat het risico van vervolgschade tot het normale bedrijfsrisico van een ondernemer behoort.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de griffier aanwezig was. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.