ECLI:NL:CBB:2014:166

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
15 mei 2014
Zaaknummer
AWB 12/1000 en 12/1001
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van subsidie voor duurzame stallen en de beoordeling van aanvragen door de staatssecretaris van Economische Zaken

In deze zaak hebben appellanten, handelend onder de naam [naam 3] v.o.f. en [naam 2], beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor subsidie op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 door de staatssecretaris van Economische Zaken. De aanvragen betroffen steun voor de bouw van patiostallen voor vleeskuikens, welke volgens appellanten duurzaam zouden zijn en voordelen bieden op het gebied van dierenwelzijn, milieu en economische haalbaarheid. De staatssecretaris heeft de aanvragen afgewezen, omdat het subsidiebudget voor 2012 onvoldoende was om alle aanvragen te honoreren en de aanvragen van appellanten te laag waren gerangschikt door de beoordelingscommissie.

Tijdens de zitting op 20 maart 2014 hebben appellanten hun standpunt toegelicht, waarbij zij stelden dat de beoordeling van hun aanvragen onzorgvuldig was en dat de commissie niet op de juiste wijze had beoordeeld. Appellanten hebben bewijsstukken overgelegd die de voordelen van het patiostalsysteem onderbouwen, waaronder onderzoeksresultaten die de effectiviteit en duurzaamheid van het systeem aantonen. De staatssecretaris heeft echter volhard in zijn standpunt dat de aanvragen niet voldoen aan de criteria voor subsidie, met name op het gebied van dierenwelzijn en economische haalbaarheid.

Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft geoordeeld dat de staatssecretaris in strijd heeft gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht door niet voldoende inzicht te geven in de afwegingen van de beoordelingscommissie. Het College heeft de bestreden besluiten vernietigd en de staatssecretaris opgedragen nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens is er een proceskostenvergoeding toegekend aan appellanten. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 mei 2014.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 12/1000 en 12/1001
5101

Uitspraak van de meervoudige kamer van 1 mei 2014 in de zaak tussen

[naam 1], handelend onder de naam [naam 3] v.o.f., te [woonplaats 1], [naam 2], te [woonplaats 2], appellanten

(gemachtigde: A.G. van Veen),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. J. den Haan en W.M. Aanen).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 11 mei 2012 heeft verweerder de aanvragen van appellanten om steun bij investering in een integraal duurzame stal (subsidie) op grond van de Regeling GLB‑inkomenssteun 2006 (de Regeling) afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 7 september 2012 (bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft afzonderlijke verweerschriften ingediend. Nadien hebben appellanten nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014. Namens appellanten zijn hun gemachtigde en P.J. Vingerling, adviseur, verschenen. Namens verweerder zijn de gemachtigden verschenen. Tevens is verschenen [naam 1].

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 29 van de Regeling verstrekt verweerder op aanvraag steun aan onder meer houders van pluimvee voor de bouw van een integraal duurzame stal of houderijsysteem. Hieronder wordt op grond van artikel 28 van de Regeling verstaan: een stal of houderijsysteem dat voldoet aan bovenwettelijke normen op het gebied van dierenwelzijn en minimaal voldoet aan wettelijke normen op de gebieden: milieu, energie, diergezondheid, landschappelijke inpasbaarheid en arbeidsomstandigheden. Per jaar geldt een subsidieplafond. Ingevolge artikel 34 van de Regeling brengt een door verweerder ingestelde commissie advies uit over de onderdelen van het investeringsplan en de rangschikking van de aanvragen. De als hoogste gerangschikte aanvragen worden het eerste gehonoreerd en aanvragen waarvoor geen geld meer beschikbaar is, worden afgewezen.
2.
Appellanten hebben aanvragen om subsidie ingediend ten behoeve van Pluimveebedrijf [naam 4] te [woonplaats 2] en [naam 3] v.o.f. te [woonplaats 1]. Zij willen patiostallen voor vleeskuikens bouwen. In hun subsidieaanvragen hebben appellanten toegelicht dat deze investering duurzaam is omdat dit huisvestingssysteem voor vleeskuikens voordelen biedt op het gebied van dierenwelzijn, diergezondheid, arbeidsomstandigheden en milieu en omdat de economische haalbaarheid en het technisch perspectief van de investering goed zijn.
3.
Verweerder heeft ter motivering van de afwijzing van de subsidieaanvragen van appellanten erop gewezen dat het subsidiebudget voor 2012 onvoldoende is om alle aanvragen die aan de voorwaarden voldoen goed te keuren en dat de aanvragen van appellanten door de op grond van artikel 34 van de Regeling ingestelde commissie, die alle aanvragen rangschikt op basis van de beoordelingscriteria, te laag zijn gerangschikt om voor subsidie in aanmerking te komen.
4.1
Appellanten voeren aan dat de beoordeling door de commissie van hun aanvragen onzorgvuldig is geweest en dat bij een juiste waardering van het type patiostal waarin zij willen investeren, hun projecten wel in aanmerking waren gekomen voor subsidie. In bezwaar hebben appellanten uiteen gezet waarom de toegekende scores op het gebied van dierenwelzijn, diergezondheid en milieu volgens hen geen recht doen aan de kwaliteit van het patiosysteem en het oordeel van de commissie dat het systeem op economisch en technisch perspectief onvoldoende scoort (in vergelijking met andere aanvragen is hier de helft van het aantal punten toegekend), gemotiveerd bestreden. Appellanten hebben er in dit verband onder meer op gewezen dat aan de ontwikkelaars van het patiosysteem een prijs is toegekend voor het meest innovatieve MKB-bedrijf van Nederland en dat dierenbeschermers in binnen- en buitenland ten opzichte van traditionele grondhuisvesting voor pluimvee grote voordelen zien op het gebied van welzijn van de kuikens in het patiosysteem.
4.2
Appellanten hebben hun standpunt onderbouwd door in een bijlage bij de bezwaarschriften te verwijzen naar publicaties over onderzoek waaruit blijkt dat kuikens in de patiostal in vergelijking met de traditionele grondstal hoog scoren: een betere orgaanontwikkeling omdat ze direct beschikking hebben over voer en water, een structureel lagere uitval, veel minder voetzoollaesies en een hogere verenscore, een lager afkeurpercentage bij de slachterij en veel minder overleden dieren. Het geoptimaliseerde klimaatsysteem verhoogt ook de strooiselkwaliteit waardoor de kuikens kunnen scharrelen en stofbaden kunnen nemen en daardoor niet beperkt worden in hun normale gedrag. In meer dan 70 rondes is geen antibiotica toegediend aan de kuikens. In een vergelijkende test van drie rondes waren de technische resultaten in de patiostal beter dan de technische resultaten van een mester uit de top 5 van Nederland. Tot slot is er een aantal economische voordelen verbonden aan het patiosysteem, gelegen in lagere kosten en hogere productie.
5.1
In de bestreden besluiten heeft verweerder ten aanzien van de aspecten dierenwelzijn en diergezondheid gesteld dat Vencomatic zich bij de ontwikkeling van het patiosysteem niet heeft gericht op opfokken én afmesten. De door appellanten ingebrachte beoordeling van dit systeem door de Dierenbescherming is volgens verweerder gebaseerd op het opfoksysteem (2 weken) en heeft geen betrekking op het patiosysteem voor 6 weken. De beoordeling van de patio voor 6 weken heeft nog niet of onvoldoende plaatsgevonden, zodat dit systeem terecht geen extra punten heeft gekregen voor dierenwelzijn en diergezondheid. Het patiosysteem heeft weliswaar als voordeel de directe beschikbaarheid van voer en water en een betere klimaatregeling, maar naarmate de kuikens langer in dit systeem worden gehuisvest, is het moeilijker om te voldoen aan het ‘Beter Leven-keurmerk’ van de Dierenbescherming. De kuikens moeten dan immers de beschikking krijgen over strobalen in de stal, hetgeen in een patiosysteem volgens verweerder onmogelijk is. Verder zijn de voordelen bij het transport volgens verweerder onvoldoende aangetoond.
5.2
Appellanten hebben volgens verweerder onvoldoende onderbouwd dat er, door zowel opfok als afmest binnen de patio uit te voeren, sprake is van een meer dan gemiddeld duurzaam huisvestingssysteem.
5.3 Volgens verweerder is niet gebleken dat de commissie zich heeft gebaseerd op onjuiste gegevens en dat er onjuiste feiten of gegevens in het beoordelingsmemorandum staan.
6.1
In beroep hebben appellanten aangevoerd dat de aannames op grond waarvan verweerder heeft geoordeeld dat het systeem niet voldoende duurzaam en innovatief is, onjuist zijn. Daarnaast is verweerder in de bestreden besluiten ten onrechte niet ingegaan op de in bezwaar ingebrachte informatie over onderzoeksresultaten op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid.
Appellanten onderbouwen hun beroep als volgt. Dat Vencomatic de patio zou hebben ontwikkeld als opfoksysteem en pas kort geleden is begonnen om dit systeem te gebruiken als afmestsysteem is volgens appellanten aantoonbaar onjuist. Sinds vijf jaar wordt onder meer op proefboerderij ‘[naam 5]’ te[woonplaats 3] onderzoek verricht naar de patio als afmestsysteem en worden vleeskuikens op deze manier gehouden. Ook indien dit systeem pas kort op de markt zou zijn dan doet dit niets af aan de voordelen en innovaties ervan. Dat de Dierenbescherming dit systeem uitsluitend zou hebben beoordeeld als opfoksysteem voor kuikens tot 10 dagen is volgens appellanten onjuist. De Dierenbescherming verklaart immers over de kwaliteit van de patio als afmestsysteem dat dit systeem voordelen biedt, zoals een goede start, het klimaat, lage uitval in combinatie met zeer laag medicijngebruik en een transportsysteem dat bijdraagt aan minder beschadigingen bij de kuikens.
6.2
Het argument dat langere huisvesting in de patio betekent dat de veehouder moeilijker kan voldoen aan het sterrensysteem van de Dierenbescherming is onterecht gebruikt, omdat nergens uit de criteria blijkt dat het voldoen aan het sterrensysteem een vereiste was. De veehouder kan wel strobalen invoeren in het stalsysteem, maar dan moeten deze kleiner worden gemaakt. Dit kan aan de veehouder zelf worden overgelaten en maakt geen deel uit van het stalsysteem zelf. Dit geldt ook voor de keuze van de genetische kwaliteit van de dieren, de keuze voor een lagere bezettingsgraad en de keuze voor het verlengen van de mestduur tot maximaal 81 dagen. Dat de voordelen ten aanzien van het transport van de kuikens onvoldoende zouden zijn aangetoond en onderbouwd is ook onjuist. In het oordeel van de Dierenbescherming worden deze voordelen expliciet benoemd met als conclusie dat deze manier van uitladen diervriendelijker is dan de gangbare manier van vangen met vangploegen of vangmachines.
6.3
Verder hebben appellanten erop gewezen dat hun bezwaar zich ook richtte op de toegekende – in hun visie ondergewaardeerde – scores op de aspecten milieu en economische en technische haalbaarheid. Ten onrechte is verweerder in de bestreden besluiten hieraan geheel voorbij gegaan.
7.1 Het College overweegt dat verweerder in beide zaken mag uitgaan van het advies van de deskundigencommissie nadat hij zich ervan heeft vergewist dat dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Naar het oordeel van het College is verweerder hierin in strijd met artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tekortgeschoten.
Het beoordelingsmemorandum biedt immers geen inzicht in de afwegingen die de deskundigen hebben gemaakt bij de toekenning van de scores op de hier aan de orde zijnde aspecten (dierenwelzijn, milieu, arbeidsomstandigheden, diergezondheid, marktintroductie, economische haalbaarheid en technisch perspectief). Of en zo ja, in welke mate, feiten als dat dit type stal als enige het Milieukeurmerk heeft gekregen en dat er in dit staltype 70 rondes zonder antibiotica zijn gedraaid, door de commissie in het beoordelingsproces zijn betrokken, kan bij gebrek aan verslaglegging daarvan in het advies, niet worden vastgesteld.
7.2 Ter zitting van het College heeft verweerder toegelicht dat het in het beoordelingsmemorandum genoemde aspect ‘perspectief’ moet worden opgevat als ‘maatschappelijk perspectief’. De deskundigen hebben geoordeeld dat de patio op dit aspect onvoldoende scoort omdat, aldus de toelichting ter zitting, dit type huisvesting geen vrije uitloop kent. Het College stelt vast dat het beoordelingsmemorandum vermeldt dat de deskundigen het ‘technisch perspectief’ van de patio als onvoldoende beoordelen. Uit niets kan worden afgeleid de deskundigen bij deze beoordeling het ‘maatschappelijk perspectief’ voor ogen hebben gehad. Bij gebrek aan het bestaan van aanknopingspunten voor het feit dat in dit kader ‘technisch perspectief’ mede zou omvatten het ‘maatschappelijk perspectief’ – de aanvraag noch de toelichting daarop noch de regelgeving bevatten hiervoor duidelijke en ondubbelzinnige aanwijzingen – , moet het er naar het oordeel van het College voor worden gehouden dat bij de beoordeling van het ‘technisch perspectief’ het erom gaat of een gerechtvaardigde verwachting bestaat dat het project in technisch opzicht innovatief is.
Het College is verder van oordeel dat de bestreden besluiten in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet berusten op een deugdelijke motivering. Verweerder is in deze besluiten ten onrechte niet ingegaan op hetgeen appellanten in hun bezwaar ten aanzien van de aspecten milieu en technische en economische haalbaarheid naar voren hebben gebracht.
7.3 De beroepen zijn gegrond en het College vernietigt de bestreden besluiten. Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het College stelt hiervoor een termijn van acht weken na de datum van deze uitspraak. Hierbij wijst het College nog op het volgende. Appellanten hebben erop gewezen dat de uiterste realisatiedatum in het kader van de subsidie 28 februari 2014 is. Ten tijde van deze uitspraak is deze datum reeds verstreken. Dienaangaande merkt het College op dat de gemachtigde van verweerder ter zitting van het College heeft toegelicht dat het verstrijken van deze datum als zodanig niet betekent dat aan appellanten geen subsidie meer kan worden toegekend.
7.4 Het College ziet aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Deze stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1, waarbij de zaken worden aangemerkt als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit).

Beslissing

Het College:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze
uitspraak nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 156,- in elke afzonderlijke zaak aan appellanten vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schukking, mr. M. Munsterman en mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2014.
w.g. J. Schukking w.g. E. van Kerkhoven