Uitspraak
College van procureurs-generaal, appellant,
ROT 12/1711, 12/1712 en 12/1713; ECLI:NL:RBROT:2013:CA3079) in het geding tussen
[bedrijf 2] B.V., te [vestigingsplaats 2],
[naam 2],
Autoriteit Consument en Markt,
ROT 12/1946, 12/1947, 12/1948 en 12/1949; ECLI:NL:RBROT:2013:5042) in het geding tussen
[bedrijf 6] B.V., te [vestigingsplaats 3],
[bedrijf 7] N.V., te [vestigingsplaats 3],
[bedrijf 8] B.V., te [vestigingsplaats 3]
[bedrijf 9] B.V., te [vestigingsplaats 3],
[bedrijf 10] B.V.te [vestigingsplaats 5]
Autoriteit Consument en Markt.
Gemachtigden van [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf c.s.]): mr. G. van der Wal, advocaat te Brussel en mr. V.H. Affourtit, advocaat te Amsterdam;
Gemachtigden van [bedrijf 4] B.V.: mr. M.A. Jacobs en mr. F.W. Barendrecht, beiden advocaat te Rotterdam;
Gemachtigde van [bedrijf 5] B.V.: mr. F.L. van der Eerden, advocaat te Rotterdam;
Gemachtigde van [bedrijf 6] B.V. en [bedrijf 7] N.V.: mr. R. Wesseling, advocaat te Amsterdam;
Gemachtigden van [bedrijf 8] B.V., [bedrijf 9] B.V. en [bedrijf 10] B.V.: mr. M.A.D. Bol en mr. H.A. Bravenboer, beiden advocaat te Rotterdam.
1.Het procesverloop in hoger beroep
Bij brief van 16 augustus 2013, bij het College binnengekomen op diezelfde datum, heeft appellant - destijds samen met de Staat der Nederlanden - hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 11 juli 2013.
2.De grondslag van het geschil
3.De uitspraken van de rechtbank
ACM mocht volgens de rechtbank de telefoontaps niet gebruiken als bewijs omdat dan geen recht wordt gedaan aan de eisen van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden. Artikel 39f Wjsg beoogt juist de naleving van die eisen te waarborgen. Alvorens gebruik te maken van de gegevens had NMa zich ervan moeten vergewissen dat en waarom de officier van justitie van oordeel was dat sprake was van een zwaarwegend maatschappelijk belang en waarom de verstrekking met het oog daarop noodzakelijk was.
Aangezien de bewijsvoering geheel is geënt op de informatie verkregen met de ter beschikking gestelde tapverslagen of verklaringen na confrontatie met de tapverslagen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewezen dat de overtredingen zijn begaan, zodat ACM niet de bevoegdheid toekwam een boete op te leggen.
4.De standpunten van partijen in hoger beroep
Appellant is voorts van mening dat in de onderhavige procedure niet de vraag naar de rechtmatigheid van de verstrekking voorligt, althans dat de bestuursrechter dient te volstaan met een zeer terughoudende toets. Subsidiair voert hij aan dat de bestuursrechter de rechtmatigheid van de verstrekking zelfstandig kan toetsen, zodat de rechtbank ten onrechte de eis stelt dat op het moment van de verstrekking sprake moet zijn van een schriftelijke, toetsbare afweging. Meer subsidiair voert hij aan dat voor zover geoordeeld moet worden dat de bestuursrechter de rechtmatigheid van de verstrekking dient te toetsen, heeft te gelden dat inzicht in de afweging ook achteraf kan worden geboden.
dienen.
beroepen om die reden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
5.De beoordeling van het geschil in hoger beroep
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden ten aanzien van bestuursorganen de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.
6.De beslissing
14 april 2014.