In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen verschillende ondernemingen die betrokken zijn bij de inzameling van zeescheepsafval en de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het gebruik van telefoontaps als bewijs in het kader van een opgelegde boete wegens overtreding van de Mededingingswet. De eiseressen, waaronder Odfjell Terminals Maritiem B.V. en Van Gansewinkel Groep B.V., hebben bezwaar gemaakt tegen de boete die hen was opgelegd door de ACM, die hen beschuldigde van het maken van prijsafspraken en het beperken van concurrentie in de inzameling van zeescheepsafval.
De rechtbank oordeelt dat de ACM niet de bevoegdheid had om de telefoontaps te gebruiken als bewijs, omdat er geen kenbare, voor de rechter toetsbare afweging door de officier van justitie heeft plaatsgevonden ten tijde van de verstrekking van de gegevens. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 13 juni 2013, waarin werd vastgesteld dat telefoontaps als strafvorderlijke gegevens kwalificeren en dat de officier van justitie een zorgvuldige afweging moet maken voordat deze gegevens worden verstrekt. De rechtbank concludeert dat de ACM niet aan haar vergewisplicht heeft voldaan, omdat de toestemming van de officier van justitie niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de eiseressen gegrond, vernietigt het bestreden besluit van de ACM en bepaalt dat de ACM het betaalde griffierecht aan de eiseressen moet vergoeden. De rechtbank veroordeelt de ACM ook in de proceskosten van de eiseressen, die zijn vastgesteld op € 1888. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging bij het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden zoals telefoontaps in bestuursrechtelijke procedures.