In deze zaak heeft appellante, een B.V., beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, waarbij het bezwaar van appellante tegen een factuur voor keuringswerkzaamheden niet-ontvankelijk werd verklaard. De factuur dateert van 25 november 2011 en betreft kosten voor verrichte keuringswerkzaamheden. Appellante heeft op 23 april 2012 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De zitting vond plaats op 10 januari 2014, waar de gemachtigde van appellante en een vertegenwoordiger van verweerder aanwezig waren. Tijdens de zitting werd de behandeling van de zaak geschorst om verweerder de gelegenheid te geven te beslissen of het bezwaar inhoudelijk behandeld zou worden. Verweerder heeft echter aangegeven geen aanleiding te zien om het bezwaar inhoudelijk te behandelen. Appellante heeft vervolgens schriftelijk toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting.
De overwegingen van het College zijn gebaseerd op de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College stelt vast dat de bezwaartermijn is aangevangen op 26 november 2011 en eindigde op 7 januari 2012. Appellante heeft pas op 31 januari 2012 bezwaar gemaakt, wat buiten de termijn valt. Het College oordeelt dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar is, aangezien appellante op de hoogte was van de bezwaarclausule op de factuur en geen toezeggingen van verweerder heeft ontvangen voor een verlenging van de termijn. De keuze van appellante om pas later bezwaar te maken, na het mislukken van een minnelijke schikking, wordt als haar risico beschouwd. Het College concludeert dat het beroep ongegrond is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.