In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 12 maart 2014, werd het beroep van appellant tegen de beslissing van de Kamer van Koophandel behandeld. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een ambtshalve wijziging van de inschrijving van het bestuur van zijn Stichting, die door de Kamer van Koophandel was doorgevoerd. De wijziging was het gevolg van gerede twijfel over de juistheid van de inschrijvingen, die voortkwam uit een reeks van opgaven en wijzigingen die appellant had gedaan. De Kamer van Koophandel had op 3 mei 2011 een primaire beslissing genomen om de inschrijving te rectificeren, wat door appellant werd bestreden.
Tijdens de zitting op 18 december 2013 werd appellant vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de Kamer van Koophandel en de derde belanghebbenden ook aanwezig waren. Het College overwoog dat de Kamer van Koophandel op goede gronden had gehandeld door de inschrijving te wijzigen, gezien de onduidelijkheid over de bestuursstructuur van de Stichting. De wetgeving omtrent de Kamer van Koophandel en de Handelsregisterwet 2007 werd in overweging genomen, waarbij het College concludeerde dat de Kamer van Koophandel in redelijkheid had kunnen besluiten tot wijziging van de inschrijving.
Uiteindelijk werd het beroep van appellant ongegrond verklaard, en het College oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en correcte inschrijvingen in het handelsregister en de rol van de Kamer van Koophandel in het waarborgen van deze nauwkeurigheid.