ECLI:NL:CBB:2013:CA0790

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/692
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijnoverschrijding bezwaar tegen besluit bedrijfstoeslag 2010

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gaat het om de termijnoverschrijding van een bezwaar tegen de afwijzing van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010. Appellante, A, heeft in eerste instantie een besluit van 5 juli 2011 ontvangen waarin haar bedrijfstoeslag werd vastgesteld op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. A stelt dat zij dit besluit nooit heeft ontvangen, waardoor de termijn voor het indienen van bezwaar niet zou zijn aangevangen. De zitting vond plaats op 8 maart 2013, waarbij A niet verscheen, maar de gemachtigde van verweerder wel aanwezig was.

Het College overweegt dat de termijn voor het indienen van bezwaar begint op het moment dat een besluit bekend is gemaakt. Bekendmaking kan onder andere plaatsvinden door toezending aan de geadresseerde. Het College concludeert dat verweerder het besluit niet aangetekend heeft verzonden, maar dat de toezending voldoende aannemelijk is gemaakt door de verzendadministratie van verweerder. De termijn voor het indienen van bezwaar is vastgesteld op 6 juli 2011 tot 16 augustus 2011, en A heeft deze termijn overschreden.

Het College oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. A was op de hoogte van de afwijzing van haar aanvraag voor de bedrijfstoeslag, gezien eerdere correspondentie van verweerder. A had moeten begrijpen dat zij, gezien de omstandigheden, tijdig bezwaar had moeten maken. Het College verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van griffier mr. E. van Kerkhoven, op 19 april 2013.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: AWB 12/692
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2013 in de zaak tussen
A, te B, appellante
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigde: bc. R. Weltevreden).
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 20 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante niet ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2013. Appellante is na voorafgaand bericht niet verschenen. Voor verweerder is de genoemde gemachtigde verschenen.
Overwegingen
1. Appellante voert aan dat zij het besluit van 5 juli 2011 niet heeft ontvangen. Volgens appellante heeft verweerder niet bewezen dat het besluit is verzonden. Om die reden is de termijn voor het indienen van bezwaar niet aangevangen. Ook stelt appellante dat het besluit inhoudelijk onjuist is.
2.1 Het College overweegt als volgt. De termijn voor het maken van bezwaar begint op het moment dat een besluit bekend is gemaakt. Bekendmaking kan onder meer geschieden door toezending aan de geadresseerde. Vaststaat dat het verweerder het besluit van 5 juli 2011 niet aangetekend heeft verzonden. Onder die omstandigheden moet verweerder aannemelijk maken dat het besluit daadwerkelijk is toegezonden. Dat kan verweerder doen door middel van zijn verzendadministratie.
2.2 Uit de door verweerder overgelegde verzendadministratie blijkt dat het besluit door verweerder op 22 juni 2011 is aangemaakt en op 24 juni 2011 is aangeboden aan de drukker. De drukker heeft de datum 5 juli 2011 op het besluit gezet en het besluit op 4 juli 2011 aangeboden aan PostNL. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde desgevraagd aangegeven dat ook post gericht aan een in het buitenland woonachtige belanghebbende onder de door de overheid met PostNL gesloten overeenkomst valt, zodat moet worden aangenomen dat het aan appellante gerichte besluit ook daadwerkelijk door PostNL is verwerkt. Naar het oordeel van het College is hiermee de toezending van het besluit aan appellante voldoende aannemelijk geworden.
2.3 Uit het voorgaande vloeit voort dat de termijn voor het maken van bezwaar is aangevangen op woensdag 6 juli 2011 en is geëindigd op dinsdag 16 augustus 2011. Vaststaat derhalve dat appellante de termijn voor het maken van bezwaar ruimschoots heeft overschreden.
3.1 Het College acht de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Het College overweegt daartoe als volgt. Op 28 april 2010 verzoekt appellante om uitbetaling van haar toeslagrechten. Zij geeft hiervoor 1 perceel op. Op 25 november 2010 geeft zij desgevraagd telefonisch aan dat zij perceel 1 niet in gebruik heeft. Verweerder geeft daarop aan dat alleen degene die de grond in gebruik heeft om uitbetaling van bedrijfstoeslag kan verzoeken. In een brief van 17 juni 2011 staat dat verweerder om die reden van plan is de aanvraag geheel af te wijzen. Bij besluit van 5 juli 2011 weigert verweerder vervolgens de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010. Daarna stuurt verweerder op 15 november 2011 een overzicht van betalingen en verrekeningen waaruit blijkt dat met betrekking tot de bedrijfstoeslag 2010 een bedrag van € 309,13 is verrekend. Op 30 december 2011 belt appellante met verweerder om te vragen wanneer de bedrijfstoeslag 2011 wordt uitbetaald. Als duidelijk wordt dat geen uitbetaling volgt, vraagt appellante een kopie van het besluit over de bedrijfstoeslag 2010 en maakt zij op 17 januari 2012 bezwaar tegen dat besluit.
3.2 Het College overweegt dat een belanghebbende die na het verstrijken van de bezwaartermijn op de hoogte komt van het besluit zo spoedig mogelijk – dat wil zeggen: binnen 14 dagen – bezwaar dient te maken. Appellante ontkent de ontvangst van het besluit van 5 juli 2011, maar zij ontkent niet de ontvangst van de brieven van 17 juni 2011 en 15 november 2011. Gelet op het feit dat appellante wist dat alleen de grondgebruiker recht heeft op bedrijfstoeslag, bezien in samenhang met de inhoud van deze brieven, die bevestigen dat appellante inderdaad voor 2010 geen recht heeft op bedrijfstoeslag, wist appellante in ieder geval vanaf medio november 2011 of kon zij redelijkerwijs weten dat met betrekking tot haar aanvraag om bedrijfstoeslag 2010 een afwijzend besluit was genomen, zeker nu zij in haar aanvraag slechts één perceel had opgegeven en het besluit dus uitsluitend betrekking kon hebben op dat ene perceel. Dat appellante na medio november 2011 met het maken van bezwaar heeft gewacht tot 17 januari 2012 heeft tot gevolg dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Verweerder heeft derhalve terecht het bezwaar niet ontvankelijk verklaard.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2013.
w.g. E. van Kerkhoven w.g. R.C. Stam