ECLI:NL:CBB:2013:CA0497
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vergunning voor bemiddelen in levensverzekeringen
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 april 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant A, die in beroep was gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 9 september 2010 geoordeeld dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op 4 september 2008 de vergunning van appellant voor het bemiddelen in levensverzekeringen gedeeltelijk had ingetrokken. Appellant had in 2007 een vergunning gekregen van de AFM, maar deze was later gedeeltelijk ingetrokken, wat leidde tot een verplichting voor appellant om zijn portefeuille levensverzekeringen af te wikkelen. Appellant was het niet eens met de beslissing van de AFM en had hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 8 november 2012 heeft appellant verklaard dat hij geen vergunning meer wenst en dat zijn beroep zich enkel richt op de verplichting om zijn portefeuille af te wikkelen. Het College oordeelde dat, nu appellant geen vergunning meer heeft en niet meer wenst te beschikken over een dergelijke vergunning, hij ook niet meer mag bemiddelen. Dit rechtsgevolg vloeit voort uit de wet, waardoor de mededeling van de AFM dat appellant zijn portefeuille moet afwikkelen niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt.
Het College verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant gegrond. Het bezwaar tegen het besluit van 4 september 2008 werd niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd bepaald dat de AFM het griffierecht van appellant diende te vergoeden, zowel voor het hoger beroep als voor het beroep bij de rechtbank.