In tabel 7 (“Forfaitaire gehalten stikstof en fosfaat in dieren”) in de brochure ‘Mestbeleid 2006: tabellen’ wordt voor beide omschrijvingen het diercategorienummer aangegeven: voor ‘Biggen van ongeveer 10 weken oud (ca. 25 kg)’ diercategorienummer Va3 en voor ‘Vleesvarkens’ diercategorienummer Va4.
5.3 Appellante heeft gesteld dat zij, waar het gaat om het in de administratie opnemen van het diercategorienummer, ten aanzien van de door haar afgevoerde varkens de keuze had tussen de diercategorienummers Va3 en Va4, omdat de betreffende biggen zwaarder waren dan 25 kg. Anders dan appellante meent, volgt uit bijlage D, tabel III, en de tabellen in de brochure ‘Mestbeleid 2006: tabellen’ niet dat zij die keuze heeft. Ook niet als het biggen betreft die zwaarder zijn dan 25kg.
De omschrijving in bijlage D, tabel III, en in tabel 4 van de brochure van de diercategorieën ‘biggen’ en ‘vleesvarkens’ sluit aan bij de praktijk, waarin, zo is namens appellante ter zitting bevestigd, biggen, die niet in het eigen bedrijf worden gemest (voor de slacht gehouden), in de regel worden afgeleverd aan een mesterij op een leeftijd van 10 weken; deze biggen wegen dan in de regel (iets) minder dan 25 kg. De bij de mesterij aangeleverde biggen, die in die mesterij voor de slacht worden gehouden, wegen derhalve ca. 25 kg of iets lichter. Ter zitting heeft appellante voorts bevestigd dat zij voor de betreffende, door haar afgeleverde biggen de geldende biggenprijs heeft ontvangen (al dan niet met een toeslag in verband met het feit dat de biggen zwaarder waren dan 25 kg).
Uit tabel 7 van de brochure - de tabel die van toepassing is op staldieren die worden aan- en afgevoerd - volgt, in aansluiting op de hiervoor beschreven praktijk, dat de diercategorieën ‘biggen’ en ‘vleesvarkens’ geen overlappende, maar elkaar uitsluitende diercategorieën zijn. Door de fokkerij op een leeftijd van 10 weken afgeleverde varkens zijn voor die fokkerij biggen; voor de mesterij, waar die biggen worden aangeleverd en voor de slacht worden gehouden, zijn het vleesvarkens. De omstandigheid dat biggen, die de fokkerij niet zelf voor de slacht gaat houden, niet altijd op een leeftijd van 10 weken (en ca. 25 kg) kunnen worden afgeleverd, zodat deze bij aflevering zwaarder kunnen zijn dan 25 kg, maakt dit niet anders. Bij biggen die op het moment dat zij worden afgeleverd zwaarder zijn dan 25 kg bestaat dus niet de vrijheid om deze in de administratie op te nemen als ‘vleesvarken’. De keuze die appellante, blijkens bijlage D, tabel III, wel had, was de keuze om in haar administratie voor de betreffende, door haar afgeleverde biggen gebruik te maken van forfaitaire gehalten per dier, dan wel per kg lichaamsgewicht. Appellante heeft in haar administratie voor de betreffende, door haar afgeleverde biggen gekozen voor forfaitaire gehalten per dier.
5.4 Het beroep van appellante op de Wijziging Uitvoeringsregeling Meststoffenwet kan, mede gelet op 5.3, niet slagen, omdat met die wijziging de keuze tussen het gebruik maken van forfaitaire gehalten per dier of van forfaitaire gehalten per kg lichaamsgewicht is komen te vervallen. Daaruit kan, anders dan appellante heeft gesteld, niet worden afgeleid dat voor veehouders als appellante de keuze zou hebben bestaan om biggen zwaarder dan 25 kg in de administratie op te nemen met diercategorienummer Va4 in plaats van Va3.
5.5 Het betoog van appellante dat tijdens het horen in bezwaar is bevestigd dat zij terecht de betreffende, door haar afgeleverde biggen in haar administratie heeft opgenomen met diercategorienummer Va4 treft ook geen doel. Het door appellante overgelegde verslag van de hoorzitting biedt voor dat betoog geen steun. In dat verslag is slechts opgenomen dat de medewerker van de minister die met appellante heeft gesproken “zegt nog niet te hebben kunnen achterhalen waarom de werkwijze van de heer Hulshof nu precies is afgekeurd. Dit zal ze nog nader moeten uitzoeken”. In het bestreden besluit is vervolgens het standpunt van de minister, dat appellante in haar administratie niet het juiste diercategorienummer heeft gebruikt voor de betreffende, door haar afgeleverde biggen, uitgebreid toegelicht.
5.6 Het College komt tot de slotsom dat de in 5.1 weergegeven vraag bevestigend moet worden beantwoord, zodat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.7. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding