ECLI:NL:CBB:2013:BZ6291

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 11/1010
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van bedrijfstoeslag op basis van GLB-inkomenssteun

In deze zaak heeft appellante, A, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, de staatssecretaris van Economische Zaken, inzake de vaststelling van haar bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun. Het primaire besluit, genomen op 24 maart 2011, kende appellante een bedrag van € 26.515,56 toe, gebaseerd op een geconstateerde oppervlakte van 50.87 ha. Appellante had echter 22 percelen met een totale oppervlakte van 51.16 ha opgegeven. Na een GPS-meting door appellante, heeft verweerder het bestreden besluit op 7 oktober 2011 herzien en de geconstateerde oppervlakte vastgesteld op 51.96 ha, waarna alle toeslagrechten zijn uitbetaald.

Tijdens de zitting op 30 januari 2013 hebben partijen overeenstemming bereikt over een vergoeding van € 150,- voor de kosten die appellante heeft gemaakt in de bezwaar- en beroepsprocedure. Het College heeft vastgesteld dat er geen procesbelang meer is voor appellante, aangezien de geconstateerde oppervlakte en de uitbetaling van de toeslagrechten zijn vastgesteld. De wens van appellante om de perceelsoppervlakte ook voor de toekomst vast te laten stellen, werd door het College afgewezen, omdat deze jaarlijks door verweerder op basis van de opgave van appellante moet worden vastgesteld.

Uiteindelijk heeft het College het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, maar verweerder wel opgedragen het door appellante betaalde griffierecht van € 302,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van griffier mr. E. van Kerkhoven, en is openbaar uitgesproken op 13 maart 2013.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: AWB 11/1010
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2013 in de zaak tussen
A, te X, appellante
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigden: mr. R. Weltevreden en drs. M. Star).
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 vastgesteld.
Bij besluit van 7 oktober 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft het bestreden besluit herzien bij besluiten van 5 april 2012 en 24 mei 2012. Het beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen deze besluiten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2013. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Met het formulier "Gecombineerde opgave 2010" heeft appellante verzocht om uitbetaling van haar toeslagrechten en hiervoor 22 percelen met een totale oppervlakte van 51.16 ha opgegeven. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bedrijfstoeslag voor 2010 vastgesteld en aan appellante een bedrag van € 26.515,56 toegekend. Bij die vaststelling is verweerder uitgegaan van 51.00 beschikbare toeslagrechten en een definitieve (geconstateerde) oppervlakte van 50.87 ha, alsmede van een kortingsbedrag van € 72,54.
Verweerder heeft naar aanleiding van een door appellante ingebrachte GPS-meting het bestreden besluit herzien, de geconstateerde oppervlakte vastgesteld op 51.96 ha en alle toeslagrechten uitbetaald.
2. Appellant geeft in beroep aan dat hij akkoord gaat met deze geconstateerde perceelsoppervlakte en wil dat deze ook in de toekomst geldt.
3. Het College stelt vast dat de door verweerder geconstateerde perceelsoppervlakte 51.96 ha is. Appellante is het met dit aantal eens. Tevens stelt het College vast dat alle toeslagrechten van appellante zijn uitbetaald.
Ter zitting van het College is voorts tussen partijen overeenstemming bereikt over een vergoeding door verweerder van een bedrag van € 150,- als kosten die appellante heeft gemaakt in de bezwaar- en de beroepsprocedure.
Naar het oordeel van het College is er hierdoor, mede gelet op hetgeen het College heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 september 2012 (LJN: BY0527), bij appellante geen sprake meer van enig te honoreren procesbelang. Een dergelijk belang kan evenmin zijn gelegen in de wens van appellante om ook voor de toekomst het aantal ha vastgesteld te zien, omdat verweerder deze oppervlakte jaarlijks op de opgave van appellante moet vaststellen. Zowel de door appellante beteelde oppervlakte als haar opgave kan ieder jaar verschillen. Dat appellante verwacht dat hierin in de komende jaren geen verandering zal optreden is niet bepalend, want dat is een voorspelling die mogelijk niet uitkomt.
4. Het beroep van appellante is derhalve niet-ontvankelijk. In het feit dat verweerder het bestreden besluit tweemaal heeft herzien en appellante uiteindelijk in het gelijk is gesteld ziet het College aanleiding te bepalen dat verweerder het door appellante betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
Het College:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verweerder appellante het door haar betaalde griffierecht van € 302,-
(zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2013.
w.g. E. van Kerkhoven w.g. R.C. stam