ECLI:NL:CBB:2013:BZ4418

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/366
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bedrijfstoeslag na dubbelclaim op landbouwpercelen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant, een landbouwer, en de Staatssecretaris van Economische Zaken. Appellant had in 2011 een aanvraag ingediend voor bedrijfstoeslag voor zes percelen landbouwgrond, maar kwam in de problemen door een dubbelclaim op twee van deze percelen. De Staatssecretaris had de aanvraag van appellant voor de bedrijfstoeslag vastgesteld op € 0,- omdat 1.87 ha van de opgegeven oppervlakte bij een ander in gebruik was. Appellant voerde aan dat hij niet verantwoordelijk was voor de dubbelclaim, aangezien deze het gevolg was van onachtzaamheden van de verhuurder. Hij stelde dat hij geen steun kon krijgen voor de overige percelen, omdat de dubbelclaim niet aan zijn schuld te wijten was.

Het College overwoog dat appellant verantwoordelijk was voor de juistheid van zijn Gecombineerde opgave en dat hij had moeten verifiëren of de percelen tot zijn beschikking stonden. Het College concludeerde dat de intrekking van de aanvraag niet kon worden aangemerkt als een onjuiste opgave, omdat appellant zelf verantwoordelijk was voor de opgave. De omstandigheid dat appellant niet tijdig een formulier had ontvangen om zijn verklaring te geven, werd als een onzorgvuldigheid beschouwd, maar het College oordeelde dat dit niet leidde tot een andere besluitvorming. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep van appellant ongegrond werd verklaard, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: AWB 12/366
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2013 in de zaak tussen
A, te B, appellant
(gemachtigde: mr. J.J. Nicolaas),
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen).
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan appellant voor het jaar 2011 uit te betalen bedrijfstoeslag vastgesteld op € 0,-.
Bij besluit van 22 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2012.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Appellant heeft samen met zijn echtgenote in mei 2011 het landbouwbedrijf van zijn schoonmoeder overgenomen. De Gecombineerde opgave 2011 is nog door zijn schoonmoeder ingediend. De Gecombineerde opgave is op naam van appellant overgeschreven. Bij deze opgave zijn zes percelen voor uitbetaling van bedrijfstoeslag in aanmerking gebracht.
Op 8 augustus 2011 heeft appellants echtgenote contact opgenomen met verweerders Loket. Zij legde een vraag voor betreffende het gebruik van door haar gehuurde grond, die ook door een andere landbouwer gehuurd zou zijn. Op die grond had appellant al mest uitgereden.
In een telefoongesprek van de zijde van verweerder op 25 augustus 2011 heeft verweerder appellant ervan in kennis gesteld dat twee graslandpercelen, de percelen 5 en 6 in de Gecombineerde opgave, met een gezamenlijk oppervlak van 2.42 ha ook door een derde op diens Gecombineerde opgave vermeld waren. In dit gesprek heeft appellant bevestigd, dat de percelen niet bij zijn bedrijf in gebruik waren en dat de percelen van de opgave verwijderd mochten worden.
Vervolgens heeft verweerder bij brief van 30 november 2011 aan appellant medegedeeld dat hij de onjuiste opgave van deze percelen niet als een opzettelijk onjuiste opgave zou beschouwen. Daarbij heeft hij erop gewezen, dat een opzettelijk onjuiste opgave geheel moet worden afgewezen en dat bovendien nog een korting kan worden opgelegd, die op de steun voor andere jaren in mindering wordt gebracht.
Bij het besluit van 9 februari 2012 heeft verweerder vastgesteld dat 1.87 ha van de door appellant opgegeven oppervlakte bij een ander in gebruik was en dus moest worden afgekeurd. De afgekeurde oppervlakte vormde daarmee een percentage van 20,33% van de goedgekeurde oppervlakte en dus kon voor 2011 geen steun in het kader van de bedrijfstoeslag worden verleend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellants bezwaar tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft uiteengezet, dat zijn schoonmoeder het land gedurende enkele jaren op basis van een mondelinge overeenkomst in gebruik had van een kennis van haar. Deze kennis heeft in 2011 het land aan een derde verhuurd, zonder dit aan haar mede te delen. Appellant heeft dit in een telefoongesprek met Dienst Regelingen toegelicht en vervolgens afgezien van een hoorzitting. In dit gesprek is aan de orde gekomen of ten tijde van het telefoongesprek van 8 augustus 2011, toen appellants echtgenote uit eigen beweging contact gezocht had met Dienst Regelingen over het dubbele gebruik van de percelen, niet geregeld had kunnen of moeten worden dat de percelen uit de Gecombineerde opgave werden teruggetrokken. Verweerder heeft daarop gereageerd met de mededeling dat dit onderwerp in het telefoongesprek van 8 augustus 2011, blijkens het daarvan opgemaakte rapportje, niet aan de orde is geweest. Het ging uitsluitend over problemen die eventueel in het kader van de mestwetgeving konden ontstaan. Van een ander telefoongesprek vóór 25 augustus 2011, het moment waarop verweerder de dubbelclaim aan appellant gemeld heeft, is niet gebleken.
In het gesprek is ook aan de orde gekomen, dat appellant na de melding van de dubbelclaim een formulier had moeten ontvangen, waarin om een toelichting op het ontstaan van de dubbelclaim gevraagd wordt.
3. Appellant voert aan dat.hij het waarschijnlijk acht, dat verweerder juist door het op 8 augustus 2011 gevoerde telefoongesprek eens naar zijn Gecombineerde opgave is gaan kijken en aldus de dubbelclaim ontdekt heeft. Hij beklaagt zich er voorts over dat hem het formulier met de vraag om uitleg over het ontstaan van de dubbelclaim niet is toegezonden. Daarmee is hem een mogelijkheid onthouden om zijn positie helder uiteen te zetten. Appellant begrijpt dat hij voor de percelen 5 en 6 geen steun kan krijgen, maar vindt – nu vaststaat dat het niet aan zijn schuld te wijten is dat de dubbelclaim ontstaan is, aangezien dat het gevolg is van onachtzaamheden van de verhuurder – dat er geen reden kan zijn waarom hij ook voor zijn overige percelen geen bedrijfstoeslag ontvangt.
4. Het College overweegt dat in artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 bepaald is, dat een steunaanvraag te allen tijde geheel of gedeeltelijk kan worden ingetrokken, totdat – kort gezegd – de bevoegde autoriteit de landbouwer in kennis stelt van onregelmatigheden in de steunaanvraag of een controle aankondigt.
Met betrekking tot de vraag of het telefoongesprek van 8 augustus 2011 als een dergelijke intrekking kan worden aangemerkt, merkt het College op, dat in dit gesprek weliswaar aan de orde geweest is, dat appellant reden had gehad om te menen, dat hij gerechtigd was om in 2011 landbouwactiviteiten op de oorspronkelijk door de kennis van zijn schoonmoeder ter beschikking gestelde percelen te verrichten en dat hem gebleken was dat dat niet klopte, maar dat dit gesprek is gevoerd in het kader van de mestwetgeving. Als een terugtrekking van de percelen uit de Gecombineerde opgave kan hetgeen appellants echtgenote in dat gesprek heeft verklaard niet worden aangemerkt.
Hoewel zeker denkbaar was geweest, dat van de zijde van Dienst Regelingen in dat gesprek gevraagd was of appellant zich wel realiseerde, dat een dergelijk misverstand met een verhuurder ook tot gevolg kon hebben, dat in de Gecombineerde opgave een onjuiste opgave stond en dat hij in dat geval kon overwegen om zijn aanvraag gedeeltelijk in te trekken, kan naar het oordeel van het College niet gezegd worden, dat het achterwege laten daarvan een zodanig ernstige fout oplevert, dat verweerder bij zijn besluitvorming de Gecombineerde opgave nu toch als (gedeeltelijk) ingetrokken zou moeten beschouwen.
Appellant had immers, toen hij het bedrijf van zijn schoonmoeder overnam, moeten verifiëren of de betrokken percelen ook tot zijn beschikking stonden. De vermelding van percelen op de Gecombineerde opgave is een zaak waarvoor appellant als landbouwondernemer zelf verantwoordelijk is en het had dan ook primair op zijn weg gelegen om zich te realiseren, dat de onjuiste vermelding in de Gecombineerde opgave door hem rechtgezet moest worden.
Dat aan appellant niet zo spoedig mogelijk een formulier is toegezonden, waarin om een verklaring van de onjuiste opgave gevraagd wordt, beschouwt het College als een onzorgvuldigheid. Er is echter geen reden om aan te nemen dat, als appellant zijn verklaring eerder onder de aandacht had kunnen brengen, dit aanleiding zou hebben gevormd tot een andere besluitvorming, dan nu voorligt.
Vaststaat immers, dat op de Gecombineerde opgave ter verzilvering van 11,07 toeslagrechten 11.62 ha landbouwgrond is opgegeven en dat slechts 9.20 ha daarvan aan alle vereisten voldeed. Derhalve komt appellant 1.87 ha tekort en dat is een percentage van 20,33% van de geconstateerde oppervlakte van de gewasgroep. Ingevolge artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 wordt in dat geval voor de betrokken gewasgroep geen steun toegekend. Bij toepassing van deze bepaling heeft verweerder geen beleidsruimte.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.
w.g. W.E. Doolaard w.g. C.M. Leliveld