6. De beoordeling van het geschil
6.1 De eerste beroepsgrond van Stedin over de bevoegdheid van NMa slaagt niet. Zoals het College in zijn uitspraak van 17 juni 2008 (LJN: BD5973) heeft overwogen, doet de mogelijkheid van aanbesteding van een aansluiting groter dan 10 MVA niet aan af aan de bevoegdheid van NMa op grond van artikel 51 van de Wet. Als, zoals in dit geval, geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot aanbesteding en de netbeheerder de aansluiting in zijn hoedanigheid van netbeheerder heeft aangelegd, is NMa bevoegd te oordelen over een klacht over het door de netbeheerder in rekening gebrachte aansluittarief. Zoals uit de uitspraak van het College van 1 februari 2012 (LJN: BV7089) blijkt, dient NMa vervolgens ten volle te oordelen over de wijze waarop de netbeheerder bij het in rekening brengen van het aansluittarief zijn taken en bevoegdheden op grond van de Wet heeft uitgeoefend, dan wel aan zijn verplichtingen op grond van de Wet heeft voldaan.
6.2 Het College ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of NMa in het geschil tussen Euromax en Stedin terecht heeft vastgesteld dat Stedin, door het in rekening brengen van een deel van de transformatorkosten bij Euromax, artikel 27, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet, artikel 28, eerste lid, van de Wet en artikel 2.2.1 in samenhang met artikel 2.1.2 TCE, in onderlinge samenhang bezien, heeft geschonden. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
6.3 Ter zitting heeft Stedin betoogd dat NMa de klacht van Euromax had moeten afwijzen, reeds omdat, zo begrijpt het College, artikel 27, tweede lid, van de Wet geen norm bevat die ziet op de individuele relatie tussen Stedin en Euromax. De bepaling stelt vast wat in de TCE moet worden opgenomen en legt daarom aan netbeheerders alleen de verplichting op om genoemde onderwerpen in hun voorstellen ten aanzien van de TCE op te nemen, aldus Stedin.
Het College overweegt dat Stedin met dit betoog miskent dat artikel 23 van de Wet de netbeheerder de verplichting oplegt aan te sluiten tegen een tarief en tegen andere voorwaarden die in overeenstemming zijn met de paragrafen 5 en 6 van hoofdstuk 3 van de Wet. Artikel 27, tweede lid, van de Wet bevat voorschriften die gaan over het aansluittarief en is opgenomen in paragraaf 5 van hoofdstuk 3 van de Wet. Bijgevolg is de netbeheerder bij een verzoek om aansluiting op grond van artikel 23 van de Wet bij de berekening van het aansluittarief gehouden aan het gestelde in artikel 27, tweede lid van de Wet en werkt deze bepaling dus ook in op de relatie tussen Stedin en Euromax.
6.4 Het College stelt vast dat niet in geschil is dat de transformator waarvoor Stedin kosten in rekening heeft gebracht, is geplaatst in het net van Stedin en niet in de aansluiting van Euromax. Op grond van artikel 27, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet komen aanpassingen in het net die verband houden met het maken van een aansluiting voor rekening van de netbeheerder die het betreffende net beheert. Stedin betoogt, zo begrijpt het College, dat in dit geval sprake is van een bijzondere aansluiting die buiten deze regel valt, omdat sprake is van een grote maatwerkaansluiting (groter dan 10 MVA), waarbij gekozen is voor een efficiëntere, voor Euromax goedkopere oplossing dan waar primair recht op bestond.
Het College ziet geen aanknopingspunten voor de juistheid van het standpunt dat artikel 27, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet alleen van toepassing is op aansluitingen tot en met 10 MVA (standaardaansluitingen) en niet op (bijzondere) aansluitingen groter dan 10 MVA. Dit is uit de tekst noch uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling af te leiden. Evenmin volgt het College de uitleg die Stedin ter ondersteuning van haar andersluidende conclusie geeft aan artikel 28, eerste lid, van de Wet. In de tekst van artikel 28, eerste lid, van de Wet wordt geen onderscheid gemaakt tussen (bijzondere) aansluitingen groter en kleiner dan 10 MVA. De bepaling beschrijft limitatief waarop het aansluittarief betrekking heeft. Dit betreft kosten voor, kort gezegd, de knip, de verbinding en de beveiliging. Kosten voor aanpassingen in het net worden niet genoemd. De toelichting is hiermee in overeenstemming; daar is vermeld dat diepe aansluitkosten niet in rekening worden gebracht. Uit de passage in de toelichting over het plaatsen van transformatoren kan geen andere opvatting van de wetgever worden afgeleid. De tekst - ?de eventuele extra’s die nodig zijn om bijzondere aansluitingen mogelijk te maken (bijvoorbeeld het plaatsen van transformatoren)…? - biedt onvoldoende grond voor de conclusie dat bij een aansluiting als de onderhavige moet worden afgeweken van het wettelijk verankerde uitgangspunt dat diepe aansluitkosten niet in rekening worden gebracht. Bovendien is de aansluiting van Euromax een aansluiting op het bijbehorend spanningsniveau. Voor zover derhalve moet worden aangenomen, zoals ook Stedin doet, dat met de term bijzondere aansluiting wordt gedoeld op een aansluiting op een afwijkend spanningsniveau, kan de betreffende passage niet van betekenis zijn voor de voorliggende rechtsvraag. Indien zou moeten worden aangenomen, zoals Stedin ter zitting heeft betoogd, dat artikel 27, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet een codificatie is van een bestaande praktijk met het door Stedin bedoelde onderscheid in aansluitingen groter en kleiner dan 10 MVA, dan had het voor de hand gelegen dat de wetgever dit onderscheid in laatstgenoemde, later tot stand gekomen, bepaling zou hebben opgenomen. Dat is echter niet gebeurd.
Evenmin kan het door Stedin bedoelde onderscheid tussen standaardaansluitingen en (bijzondere) aansluitingen groter dan 10 MVA worden afgeleid uit artikel 27, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet in samenhang met artikel 2.1.5 TCE. Uit laatstgenoemde bepaling blijkt dat de netbeheerder en afnemer in de in artikel 27, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet bedoelde situatie overleggen over een vergoeding voor de aansluiting. Anders dan Stedin lijkt te betogen kan dat overleg niet uitmonden in de situatie dat de afnemer wordt gedwongen de kosten voor aanpassingen in het net - waaronder dus valt het plaatsen van een transformator in het net - te dragen. Een bepaling in de TCE kan niet afdoen aan een in de Wet opgenomen verplichting. De netbeheerder dient dus ook in de situatie van overleg op grond van artikel 2.1.5 TCE de verplichting als opgenomen in artikel 27, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet in acht te nemen.
6.5 Met betrekking tot de beroepsgronden over het Standpuntendocument overweegt het College als volgt. Het document dateert van mei 2004. In het document is vermeld dat het geen juridische status heeft. Op 1 juli 2004 is artikel 27, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet van kracht geworden. Stedin heeft op 1 maart 2005 de laatste offerte uitgebracht en Euromax heeft op 28 april 2005 opdracht gegeven voor het aanleggen van de aansluiting. Gelet op deze gang van zaken ziet het College geen grond voor het oordeel dat NMa het Standpuntendocument in haar beoordeling had dienen te betrekken of dat Stedin aan het Standpuntendocument het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat zij bij Euromax kosten voor aanpassingen in het net in rekening mocht brengen.
Het College ziet voorts geen grond voor het oordeel dat NMa de historische context van het feitencomplex heeft veronachtzaamd. Dat Stedin voor Euromax op zoek is gegaan naar een goedkopere oplossing doet niet af aan de verplichting op grond van artikel 27, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet. Het College ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat NMa de inhoud van de verplichting in dit geval - bij geschilbeslechting - anders had dienen te beoordelen dan wanneer sprake zou zijn geweest van een handhavingsbesluit.
6.6 Nu, zoals uit het vorenstaande blijkt, NMa in het geschil tussen Euromax en Stedin op goede gronden heeft geoordeeld dat Stedin de meergenoemde wettelijke bepalingen heeft geschonden, kan het beroep van Stedin op schending van het evenredigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel niet slagen. Hetgeen Stedin in dat kader heeft aangevoerd heeft immers geen zelfstandige betekenis en is reeds aan de orde gekomen bij de bespreking van de overige beroepsgronden. Het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel slaagt evenmin. NMa heeft zich zowel in het primaire besluit als in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat Stedin artikel 27, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet heeft geschonden. De analyse in het bestreden besluit is een reactie op de gronden van het bezwaar.
6.7 De beroepsgronden met betrekking tot de uitleg door NMa van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet en zijn opvatting over de verhouding tussen artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de Wet behoeven geen nadere bespreking. Welk oordeel hierover ook wordt gegeven, dit kan niet leiden tot de conclusie dat NMa ten onrechte heeft vastgesteld dat Stedin artikel 27, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet, artikel 28, eerste lid, van de Wet en artikel 2.2.1 in samenhang met artikel 2.1.2 TCE, in onderlinge samenhang bezien, heeft geschonden.
6.8 Stedin heeft aangevoerd dat NMa ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de vraag of Stedin in eerste instantie terecht een aansluiting op station Europoort heeft geoffreerd en dat NMa eveneens ten onrechte niet is ingegaan op vraag hoe Stedin de gemaakte kosten moet terug verdienen.
Het College merkt hierover op dat NMa bij een beoordeling op grond van artikel 51 van de Wet de ingediende klacht tot uitgangspunt dient te nemen. Euromax heeft in haar klacht naar voren gebracht dat ?Stedin ten onrechte de uitbreidingskosten van de transformator, welke dienen te worden beschouwd als diepe aansluitkosten, aan Euromax in rekening heeft gebracht middels het aansluittarief?. NMa heeft beslist op die klacht met de conclusie dat Stedin inderdaad ten onrechte kosten voor de transformator in rekening heeft gebracht. De door Stedin opgeworpen vragen vallen dan ook niet binnen de reikwijdte van de klacht en behoeven in het kader van de beslissing op klacht geen beantwoording.
6.9 Het College ziet geen aanleiding tot inwilliging van het verzoek van Euromax om Stedin te verplichten inlichtingen te verstrekken over de partijen die na Euromax zijn aangesloten op station Maasvlakte, reeds omdat de vraag of Stedin artikel 23 van de Wet heeft geschonden niet voorligt.
6.10 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.