inherente afwijkingsbevoegdheid
De strekking van de Beleidsnota is dat aan consumenten een full service assortiment wordt geboden. Dit wordt niet bepaald door het verkoopvloeroppervlak. Niet ter discussie staat dat appellante een full service assortiment biedt, zodat afwijken van de Beleidsnota gerechtvaardigd is.
2.5 Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de bezwaren van appellante tegen de verlening van een ontheffing aan Plus en de overdracht aan Jumbo de Laak van de ontheffing die verleend was aan Jumbo Muziekplein overweegt het College het volgende.
De supermarkt van Plus is gevestigd in het in de Beleidsnota als "centrum" aangewezen gebied. Voor dit gebied kan appellante, die gevestigd is in het als "buitengebied" aangewezen gebied, gelet op artikel 3, tweede lid, van de Beleidsnota, geen ontheffing verkrijgen. Ook overigens is niet gebleken dat haar belang rechtstreeks is betrokken bij de aan Plus verleende ontheffing. Appellante heeft gesteld dat, indien bij de beoordeling van haar bezwaren tegen de afwijzing van haar aanvraag zou blijken dat het door verweerders gevoerde beleid onrechtmatig is, dit ook tot een heroverweging van de in het centrumgebied verleende ontheffing zou moeten leiden, maar dit argument kan niet leiden tot het oordeel dat van een rechtstreekse betrokkenheid in de zin van artikel 1:2 Awb sprake is.
Evenmin is het belang van appellante rechtstreeks betrokken bij de overdracht van de ontheffing van Jumbo Muziekplein aan Jumbo de Laak. Desgevraagd heeft appellante verklaard dat haar bezwaren zich ook niet richten tegen de overdracht als zodanig. Zij heeft er echter op gewezen dat de interpretatie die verweerders aan hun bevoegdheid geven er toe zou kunnen leiden dat winkelketens als Jumbo op oneigenlijke wijze hun kansen vergroten bij deelname aan de loting. Wat hier van zij, ook dit argument kan niet tot het oordeel leiden dat het belang van appellante rechtstreeks bij het door haar in bezwaar bestreden besluit was betrokken.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerders de bezwaren van appellante tegen het besluit van 20 juli 2011 waarbij de ontheffing aan Plus is verleend en het besluit van 26 juli 2011 ten onrechte ontvankelijk hebben verklaard. Het bestreden besluit dient voor wat betreft die onderdelen te worden vernietigd.
2.6 Met betrekking tot de overige besluitonderdelen overweegt het College als volgt.
Het College stelt voorop dat in de artikelen 2 en 3 van de Verordening, onder verwijzing naar artikel 3, vierde lid, van de Winkeltijdenwet, aan verweerders de discretionaire bevoegdheid is toegekend om al dan niet ontheffing in de daarin genoemde gevallen te verlenen. Deze bepalingen bieden verweerders ruimte om bij de uitoefening van die bevoegdheid beleid te voeren. Dat in artikel 3, vierde lid, van de Verordening uitdrukkelijk aan verweerders de bevoegdheid is toegekend om aan een verleende ontheffing nadere voorschriften dan wel beperkingen te verbinden, betekent niet dat verweerders niet daarnaast de bevoegdheid zou toekomen met betrekking tot de selectie van de gegadigden voor de twee te verlenen ontheffingen beleid te ontwikkelen. Het College merkt hierbij op dat, als eerder overwogen in de uitspraak van 29 april 2011 (LJN: BQ3763) in de tekst van artikel 3, vierde lid van de Winkeltijdenwet geen aanknopingspunten zijn te vinden voor de juistheid van de stelling dat de Verordening zelf alle regels met betrekking tot het verlenen van ontheffingen zou dienen te bevatten. Het artikel verleent de raad de bevoegdheid nadere regels te stellen, maar verplicht daartoe niet.
Verweerders hebben er voor gekozen om in de Beleidsnota het kader aan te geven waarbinnen zij van hun bevoegdheid gebruik willen maken. Het College onderschrijft niet de opvatting van appellante dat verweerders, door te bepalen dat alleen supermarkten van een bepaalde omvang voor de ontheffing in aanmerking kunnen komen, de grenzen van de hun toekomende bevoegdheid hebben overschreden. Het College wijst er hierbij op dat, gegeven de omstandigheid dat in de gemeente Uden slechts ruimte is voor twee ontheffingen, het in beginsel niet onjuist of onredelijk is eisen te stellen met betrekking tot de kwalificaties waaraan de gegadigden ten minste moeten voldoen. Verweerders hebben in de toelichting op de Beleidsnota voldoende gemotiveerd dat aan hun, op zichzelf niet onredelijke, wens om een voor de consument zo aantrekkelijk mogelijk aanbod te genereren alleen wordt tegemoetgekomen wanneer de ontheffing wordt verleend aan een supermarkt die geschikt is om een full service assortiment te voeren. Dat van een zodanige geschiktheid blijkens onderzoek in het algemeen pas sprake is bij een verkoopvloeroppervlak vanaf circa 1200 m2 hebben zij eveneens voldoende onderbouwd. Van het door verweerders gevoerde beleid kan dan ook naar het oordeel van het College niet worden gezegd dat het onrechtmatig is en dat een met toepassing van dat beleid genomen besluit reeds daarom niet in stand zou kunnen blijven.
Vaststaat dat het verkoopvloeroppervlak van appellantes supermarkt aanzienlijk kleiner is dan 1200 m2, namelijk slechts 720 m2, zodat zij, gelet op artikel 2, eerste lid, onder e van de Beleidsnota, niet voor de ontheffing in aanmerking kon komen. Gezien de zeer grote afwijking van de voorgeschreven omvang behoefde voor verweerders voorts geen aanleiding te bestaan om gebruik te maken van de hardheidsclausule. De omstandigheid dat appellante, naar zij stelt, ook een volledig assortiment voert maakt dit niet anders.
Het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag is reeds hierom terecht ongegrond verklaard. Aan beantwoording van de vraag of verweerders aan het bestreden besluit nog een tweede afwijzingsgrond - het ontbreken van voldoende parkeergelegenheid - ten grondslag mochten leggen komt het College dan ook niet toe.
Dat de ontheffing vervolgens ten onrechte aan Jumbo Muziekplein zou zijn verleend is in het licht van het vorenstaande niet gebleken, zodat ook appellantes bezwaar tegen het desbetreffende besluit van verweerders van 20 juli 2011 terecht ongegrond is verklaard.
2.7 Uit al het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is voor zover het zich richt tegen de beslissing op de bezwaren tegen de besluiten waarbij de aanvraag van Plus is ingewilligd en de ontheffing van Jumbo Muziekplein is overgedragen, zodat het bestreden besluit voor wat betreft die onderdelen moet worden vernietigd. Het College ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde onderdelen van verweerders besluit. Voor het overige dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Het College ziet termen om verweerders met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op
€ 944,-- , te weten 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het College in een zaak van gemiddeld gewicht, wegingsfactor 1 en een bedrag per punt van € 472,-- , waarbij het gewicht van de zaak op gemiddeld is bepaald.