ECLI:NL:CBB:2013:BZ3430

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/580
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoonbare termijnoverschrijding bij bezwaar tegen besluit bedrijfstoeslag

In de uitspraak van 11 januari 2013, gedaan door de enkelvoudige kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, is de zaak behandeld tussen appellant A, gevestigd te B, en verweerder, de Staatssecretaris van Economische Zaken, vertegenwoordigd door drs. M. Star. De zaak betreft een beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 december 2010, waarin zijn bedrijfstoeslag voor 2009 werd vastgesteld op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Appellant had te laat bezwaar ingediend, maar stelde dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar was.

De appellant voerde aan dat hij in een telefoongesprek met een medewerkster van verweerder de toezegging had gekregen dat hij geen afzonderlijk bezwaar hoefde te maken tegen het besluit van 14 december 2010, omdat dit besluit zou worden toegevoegd aan het dossier van een lopende procedure. De medewerkster zou hem terugbellen indien actie van zijn kant nodig was. Echter, verweerder stelde dat appellant expliciet was geadviseerd om bezwaar te maken tegen het besluit van 14 december 2010, en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.

Het College overwoog dat de bezwaartermijn van zes weken, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, niet in geschil was. De telefoonnotitie van verweerder gaf aan dat appellant op 20 december 2010 het advies kreeg om bezwaar te maken. Het College concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat hij verkeerd was voorgelicht over de termijn voor het indienen van bezwaar. Daarom werd de termijnoverschrijding niet als verschoonbaar beschouwd en werd het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en zag het geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: AWB 12/580
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2013 in de zaak tussen
A, te B, appellant,
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde: drs. M. Star, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder appellants bedrijfstoeslag voor 2009 vastgesteld op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling).
Bij besluit van 24 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant van
28 september 2011 tegen het besluit van 14 december 2010 niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft hierop gereageerd in zijn brief van
14 november 2012. Bij brief van 20 november 2012 heeft appellant een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2012, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht.
Overwegingen
1. De definitieve vaststelling van appellants bedrijfstoeslag voor 2009 heeft plaatsgevonden in het besluit van 14 december 2010. Vast staat dat appellant te laat bezwaar heeft ingediend tegen dit besluit.
2. Appellant voert aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Met het besluit van
18 maart 2010 had verweerder een voorschot op de bedrijfstoeslag voor 2009 vastgesteld en daartegen had appellant tijdig een rechtsmiddel aangewend. Deze procedure liep nog toen verweerder het besluit van 14 december 2010 nam. Appellant heeft telefonisch contact gehad met een medewerkster van verweerder en gevraagd om het besluit van 14 december 2010 toe te voegen aan het dossier van de procedure tegen het voorschotbesluit. De medewerkster heeft hem toegezegd dat zij zou terugbellen als hij actie diende te ondernemen tegen dit tweede besluit. Omdat de medewerkster hem niet meer heeft teruggebeld, vertrouwde appellant erop dat hij geen afzonderlijk bezwaar hoefde te maken tegen het besluit van 14 december 2010. Tijdens de zitting op 28 september 2011 is appellants beroep tegen het voorschotbesluit behandeld. De voorzitter van het College heeft appellant toen geadviseerd om alsnog bezwaar te maken tegen dat besluit, zodat appellant dit alsnog heeft gedaan.
3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Appellant is in het telefoongesprek waaraan hij refereert uitdrukkelijk geadviseerd om bezwaar te maken tegen het besluit van 14 december 2010. Dat op dat moment in het gesprek wellicht niet duidelijk is gemaakt hoe het voorschotbesluit en het besluit tot definitieve vaststelling van bedrijfstoeslag zich tot elkaar verhouden vormt geen reden voor een verschoonbare termijnoverschrijding.
4. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de bezwaartermijn zes weken. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant te laat bezwaar heeft gemaakt en ook het College gaat daarvan uit. Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Uit de door verweerder gemaakte telefoonnotitie blijkt dat appellant op 20 december 2010 het advies kreeg om bezwaar te maken tegen het besluit van 14 december 2010. Dat hem zou zijn gezegd dat hij een telefoontje kon afwachten voordat hij actie hoefde te ondernemen blijkt niet uit deze notitie. Het is aan klager om tegenover de gedocumenteerde ontkenning van verweerder aannemelijk te maken dat hij verkeerd is voorgelicht over het tijdstip waarop hij bezwaar moest maken. Hij is daarin niet geslaagd. Dit leidt tot de conclusie dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar geacht kan worden en verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding ziet het College tot slot geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, raadsheer, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2013.
w.g. griffier w.g. voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: