ECLI:NL:CBB:2013:BZ3424

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/315
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Randvoorwaardenkorting op GLB-inkomenssteun en de gevolgen van eerdere vonnissen

Op 16 januari 2013 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen appellant A, gevestigd te B, en de Staatssecretaris van Economische Zaken. De zaak betreft een randvoorwaardenkorting van 20% op de rechtstreekse betalingen aan appellant voor het jaar 2008, vastgesteld door verweerder. Dit besluit volgde op een controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, waarbij werd geconstateerd dat appellant zeven kalveren jonger dan zes maanden aan touwen had gebonden, wat in strijd is met de geldende randvoorwaarden.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, maar dit werd ongegrond verklaard. In beroep stelde appellant dat de economische politierechter in een eerder vonnis van 2 november 2009 een boete had kwijtgescholden voor een soortgelijke overtreding in 2005. Appellant betoogde dat verweerder, gezien deze eerdere uitspraak, ook zou moeten afzien van de randvoorwaardenkorting. Verweerder daarentegen stelde dat hij op basis van Europese regelgeving verplicht was om een korting toe te passen bij geconstateerde niet-naleving van randvoorwaarden.

Het College oordeelde dat de constatering van opzettelijke niet-naleving in 2008 door verweerder terecht was vastgesteld en dat de eerdere uitspraak van de economische politierechter geen invloed had op de bestuursrechtelijke handhaving. Het College concludeerde dat de randvoorwaardenkorting van 20% rechtmatig was en verklaarde het beroep van appellant ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: AWB 10/315
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2013 in de zaak tussen
A, te B, appellant,
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder,
(gemachtigde: mr. F.S. Feenstra).
Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder een randvoorwaardenkorting van 20% op de aan appellant voor het jaar 2008 te verlenen rechtstreekse betalingen op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 17 februari 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft zijn beroep nader gemotiveerd en nadere stukken ingediend. Verweerder heeft nadien nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2012, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht.
Overwegingen
1. Appellant heeft voor 2008 rechtstreekse betalingen aangevraagd. Op 5 november 2008 hebben medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (voorheen: Algemene Inspectiedienst), een controle verricht op het bedrijf van appellant. Volgens het daarvan opgemaakte rapport is hierbij geconstateerd dat in een stal zeven kalveren, jonger dan zes maanden, met touwen aangebonden stonden.
2. In geschil is of verweerder gelet op deze constatering terecht een korting van 20% op de aan appellant voor het jaar 2008 te verlenen rechtstreekse betalingen heeft vastgesteld.
3.1 Appellant stelt dat de economische politierechter van de rechtbank Leeuwarden in zijn mondelinge vonnis van 2 november 2009 de boete heeft kwijtgescholden die appellant had opgelegd gekregen voor een zelfde niet-naleving in 2005. Dat verweerder daags na dat vonnis een randvoorwaardenkorting heeft vastgesteld voor een zelfde niet-naleving in 2008 acht appellant dan ook onjuist. Verweerder dient evenals de politierechter af te zien van een sanctie. Appellant acht hierbij van belang dat er geen herhaalde niet-naleving is geconstateerd.
3.2 Verweerder stelt dat hij is gehouden op grond van de toepasselijke Europese regels een korting toe te passen indien een niet-naleving van randvoorwaarden wordt geconstateerd. Dat appellant in de strafrechtprocedure voor het aanbinden van kalveren in 2005 door de economische politierechter is schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, kan er daarom niet toe leiden dat verweerder afziet van de vaststelling van een korting voor een zelfde niet-naleving in 2008. Verweerder benadrukt dat de strafrechtprocedure een apart handhavingstraject is met een eigen toetsingskader dat los staat van de bestuursrechtelijke handhaving van de randvoorwaarden.
3.3 Het College stelt vast dat niet in geschil is dat appellant op het moment van de controle in 2008 zeven kalveren, jonger dan zes maanden, aangebonden hield en daarmee de randvoorwaarde in artikel 4 in samenhang met punt 8 van de bijlage van Richtlijn 91/629/EEG niet heeft nageleefd. Dat sprake is van een opzettelijke niet-naleving is evenmin in geschil. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 67 van Verordening (EG) nr. 796/2004 gehouden is een randvoorwaardenkorting vast te stellen van in de regel 20%. Dit artikel laat verweerder geen ruimte om vanwege het vonnis van de economische politierechter de korting te matigen of zelfs achterwege te laten. Dat er geen herhaalde niet-naleving is geconstateerd, zoals appellant stelt, maakt dit niet anders, omdat de enkele constatering van de opzettelijke niet-naleving leidt tot deze korting. Deze grond slaagt niet.
4. Appellants betoog dat de controle in de onderhavige zaak ver voor het vonnis van
2 november 2009 heeft plaatsgevonden, zodat de randvoorwaardenkorting niet van toepassing kan zijn slaagt evenmin. De betreffende randvoorwaarde geldt op grond van het in Verordening (EG) nr. 1782/2003 in samenhang met Richtlijn 91/629/EEG bepaalde en was ten tijde van de controle in 2008 van toepassing. Appellant was daarom ten tijde van de controle tot naleving van de randvoorwaarde verplicht. Voorzover appellant meent dat hij de bestaande praktijk van het aanbinden van kalveren op zijn bedrijf kon voortzetten totdat de economische politierechter hierover een oordeel zou geven, miskent hij dat hij - gelet op het voorgaande - ook vóór dat oordeel gehouden was tot naleving van deze randvoorwaarde.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder terecht een korting van 20% op de aan appellant voor het jaar 2008 te verlenen rechtstreekse betalingen heeft vastgesteld. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet het College tot slot geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2013.
w.g. griffier w.g. rechter