ECLI:NL:CBB:2013:BZ3423

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/131
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag innovatiekrediet wegens onvoldoende economische haalbaarheid

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 januari 2013 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om innovatiekrediet door CupSystem Company B.V. De aanvraag, ter waarde van € 195.000,-, was ingediend op basis van de Subsidieregeling innoveren voor het project "Turkish Coffee Machine" (TCM). De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft de aanvraag afgewezen op 1 juli 2011, omdat er onvoldoende vertrouwen bestond in de economische, technische en financiële haalbaarheid van het project. Dit besluit werd door de Minister bevestigd in een later besluit op 15 december 2011, waartegen CupSystem Company B.V. beroep aantekende.

Tijdens de zitting op 25 september 2012 werd het geschil behandeld. De Minister stelde dat de aanvraag was afgewezen omdat er geen specifiek marktonderzoek was uitgevoerd en dat de overgelegde documenten, zoals de Licence Agreement met Moka Instanbul, niet voldoende bewijs boden voor de haalbaarheid van de gestelde targets. De Minister had twijfels over de economische haalbaarheid van het product, vooral omdat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van de Regeling, die een goed marktperspectief vereist voor risicovolle technische projecten.

CupSystem Company B.V. betwistte de afwijzing en stelde dat de TCM een economisch haalbaar project was. De appellante voerde aan dat een uitgebreid marktonderzoek niet noodzakelijk was, gezien de unieke eigenschappen van het product en de verwachte grote afzetmarkt in Turkije en andere landen. Het College oordeelde echter dat de Minister terecht had geconcludeerd dat er onvoldoende vertrouwen bestond in de economische haalbaarheid van het project, omdat de appellante niet in staat was om haar positieve verwachtingen met objectieve gegevens te onderbouwen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 12/131 22 januari 2013
27303 Kaderwet EZ-subsidies
Subsidieregeling innoveren
Uitspraak in de zaak van:
CupSystem Company B.V., te Naarden, appellante,
gemachtigden: mr. P.W. Hofman en drs. R.T.R. Hoppenreijs van Pereira B.V. te Den Haag
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.A. Geelhoed, werkzaam bij Agentschap NL
1. Het procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2011 heeft verweerder de aanvraag van appellante om een innovatiekrediet van € 195.000,- op grond van de Subsidieregeling innoveren voor het project “Turkish Coffe Machine” (hierna: TCM) afgewezen.
De bezwaren tegen dit besluit heeft verweerder bij besluit van 15 december 2011 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 24 januari 2012, bij het College ingekomen op 25 januari 2012, beroep ingediend. De gronden van het beroep zijn bij brief van 24 februari 2012 aangevuld.
Op 24 mei 2012 heeft verweerder een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Bij brief van 14 juni 2012 heeft appellante verzocht om met toepassing van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht de zaak versneld te behandelen.
Op 25 september 2012 is de zaak ter zitting behandeld. Daarbij zijn gemachtigden van partijen verschenen. Voor appellante zijn voorts T. Bas en R.W. Verbeek verschenen en voor verweerder mr. G. Baarsma en ing. B.W. Kruiderink.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Artikel 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“ Onze Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie, niet zijnde een subsidie aan een financier, indien:
(…)
f. onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van de activiteiten;
(…)”
De Regeling van de Minister van Economische Zaken van 3 december 2008, nr. WJZ/8187683, houdende vaststelling van subsidie-instrumenten op het terrein van innoveren (Subsidieregeling innoveren: hierna de Regeling) luidt voor zover van belang als volgt:
“ Artikel 3.7
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
(…)
b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidie-ontvanger het ontwikkelingsproject en de daarop volgende fase van commercialisatie kan financieren;
c. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidie-ontvanger een ontwikkelingsproject zowel in technische als in economische zin tot een succes zal kunnen maken;
(…)
De Toelichting bij de Regeling bevat de volgende van belang zijnde passages:
“ 6.1 Algemeen
(…)
Het innovatiekrediet is een financieel instrument dat specifiek is gericht op het MKB dat nieuwe producten, processen of diensten ontwikkelt met substantieel technologisch risico, maar met een goed marktperspectief. Het profijtbeginsel leidt tot de invoering van een door de ontvanger van het innovatiekrediet te betalen rentevergoeding. Op deze manier kunnen meer technische ontwikkelingsprojecten en klinische ontwikkelingsprojecten worden ondersteund.
6.2 Doel en inhoud
Het Innovatiekrediet heeft als doelstelling bij te dragen aan duurzame economische groei van de Nederlandse economie door het versterken van de innovatiekracht. Het biedt ondersteuning door subsidie in de vorm van een krediet voor risicovolle technische en klinische ontwikkelingsprojecten, waarin nieuwe producten, processen of diensten worden ontwikkeld. Subsidie in de vorm van krediet kan op basis van deze regeling worden verleend aan MKB-ondernemers. Met name deze groep ondernemers heeft moeite om de financiering van risicovolle ontwikkelingsprojecten rond te krijgen.
De ontwikkelingsprojecten liggen dicht tegen de marktintroductie aan.
Om deze reden is gekozen voor een subsidie in de vorm van een krediet. Veel van de bepalingen uit het Kaderbesluit worden in het Innovatiekrediet toegepast. Daarnaast zijn enkele aanvullende bepalingen opgenomen.
Om voor financiële ondersteuning in aanmerking te komen moeten de ontwikkelingsprojecten zich op de volgende punten onderscheiden. In een project moeten technisch nieuwe producten, processen of diensten worden ontwikkeld, die nieuw zijn voor Nederland en een zeer goed marktperspectief hebben. Hierdoor heeft het project de potentie om tot substantiële economische activiteiten van de onderneming te leiden.”
2.2 Verweerder heeft de aanvraag van appellante afgewezen omdat onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische, technische en financiële haalbaarheid van het project TCM. Daarbij heeft verweerder de grootste twijfel bij de economische haalbaarheid. De Regeling is bedoeld voor projecten met een hoog technisch risico maar met een laag commercieel (economisch) risico. De economische haalbaarheid beoordeelt verweerder aan de hand van de vraag in de markt, het onderscheidend vermogen van het product, geïnteresseerde partijen die het product willen distribueren en de in te schatten opbrengsten. Appellante heeft geen specifiek marktonderzoek uitgevoerd met betrekking tot de vraag naar het te ontwikkelen product. De overgelegde Licence Agreement met Moka Instanbul toont volgens verweerder de haalbaarheid van de in dat document genoemde targets niet aan. De twijfel die verweerder heeft bij de technische haalbaarheid van de producten is niet gelegen in de technische haalbaarheid van het product zelf maar in de vraag of de aanvrager de technische risico’s kan beheersen. Appellante voldoet niet aan het vereiste van een systematische aanpak van technische risico’s. Zij heeft nagelaten een overzicht van de technische problemen en mogelijke oplossingen, alsmede een vertaling daarvan naar de kosten over te leggen.Tot slot is de financieringsbehoefte onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Appellante heeft niet duidelijk gemaakt hoe vermarkt zal worden. Bovendien zijn gestelde hoge revenuen niet onderbouwd. Verder blijkt dat appellante in het ontwikkelingstraject een financieringstekort van € 700.000,- heeft.
2.3 Volgens appellante lijdt het geen twijfel dat de TCM een economisch haalbaar project betreft. Een kostbaar uitgebreid marktonderzoek acht appellante niet noodzakelijk. De TCM is immers het eerste systeem waarmee op geautomatiseerde wijze Turkse koffie kan worden gezet met een eigen zetmethode en bijbehorende koffiecapsules. Omdat in Turkije, de Balkan, Rusland en Latijns-Amerika en veel Arabische landen Turkse koffie wordt gedronken en ook in die landen sprake is van een individualisering van de maatschappij en groei van eenpersoonshuishoudens, verwacht appellante voor de TCM een zeer grote afzetmarkt. Appellante betwist de stelling van verweerder dat een systematische aanpak van de technische risico’s ontbreekt. De door haar overgelegde planningen van de ontwikkelingsfase en overzichten van de technische problemen lijken wellicht niet op door universiteiten of multinationals vervaardigde documenten, maar dat doet volgens appellante geen afbreuk aan haar systematische aanpak van technische problemen.
Over de implementatie van het product op de markt heeft appellante duidelijke ideeën.
Er zullen patenten worden overgedragen aan een joint venture die de machines vervolgens verder gaat ontwikkelen. Hoe dit precies gaat verlopen is nog niet helemaal duidelijk, omdat er in de ontwikkelingsfase van een product nog geen sprake kan zijn van uitonderhandelde (distributie)overeenkomsten.
2.4 Het College ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder de aanvraag om subsidie terecht heeft afgewezen en overweegt daartoe het volgende.
Om op grond van de Regeling voor subsidie in de vorm van een krediet in aanmerking te komen dient vertrouwen te bestaan in de economische, technische en financiële haalbaarheid van het product. Met economische haalbaarheid wordt, blijkens de toelichting op de Regeling, bedoeld dat sprake moet zijn van een zeer goed marktperspectief. Dat verweerder van aanvragers om een innovatiekrediet, en dus ook van appellante, specifieke en objectieve gegevens verlangt waaruit de economische haalbaarheid, ofwel het zeer goede marktperspectief blijkt, acht het College niet onredelijk. Het uitgangspunt van de Regeling is immers het bieden van ondersteuning voor risicovolle technische projecten in de vorm van een krediet, welk krediet door de betrokken aanvrager moet kunnen worden terugbetaald. Appellante heeft haar positieve verwachtingen ten aanzien van de economische haalbaarheid van de TCM zowel bij de aanvraag als in bezwaar en beroep uitgebreid toegelicht, maar zij heeft, hoewel daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, nagelaten deze verwachtingen met objectief verifieerbare informatie, bijvoorbeeld een specifiek marktonderzoek te onderbouwen. De gestelde door Moka Instanbul verrichte marktverkenning heeft appellante niet aan verweerder ter beschikking gesteld.
De overgelegde Licence Agreement met Moka Instanbul bevat weliswaar zogenoemde salestargets, maar de haalbaarheid daarvan is niet onderbouwd en appellante heeft deze evenmin anderzins aannemelijk gemaakt..
2.5 Gezien het vorenstaande acht het College verweerders conclusie dat onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van de TCM gerechtvaardigd.
Appellantes aanvraag om een innovatiekrediet komt op grond van artikel 3.7, eerste lid, onder c, van de Regeling reeds niet voor inwilliging in aanmerking. Het beroep is dan ook ongegrond.
2.6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. J.A.M. van den Berk en mr. R.J.G.M. Widdershoven in tegenwoordigheid van mr. N.W.A.Verrijt als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2013.
w.g. M.A. van der Ham w.g. N.W.A. Verrijt