ECLI:NL:CBB:2013:BZ3421

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/130
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag innovatiekrediet wegens onvoldoende economische haalbaarheid van het project Cup System

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 januari 2013 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om innovatiekrediet door CupSystem Company B.V. De aanvraag, ter waarde van € 585.000,-, was afgewezen door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op basis van onvoldoende vertrouwen in de economische haalbaarheid van het project "Cup System". De appellante, CupSystem Company B.V., had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het College oordeelde dat de Minister terecht had besloten.

De aanvraag was afgewezen omdat de appellante niet had aangetoond dat er voldoende marktonderzoek was verricht en dat er geen distributieovereenkomsten of letters of intent waren overgelegd. De Minister had twijfels over de economische haalbaarheid van het product, vooral omdat er geen bewijs was dat het product een goed marktperspectief had. De appellante stelde dat het Cup System een uniek product was dat inspeelde op de trend van single-serve systemen, maar het College vond dat de door de appellante overgelegde informatie niet voldoende was om de economische haalbaarheid aan te tonen.

Het College concludeerde dat de Minister op basis van de beschikbare informatie terecht had geoordeeld dat de aanvraag om innovatiekrediet niet kon worden ingewilligd. De appellante had niet voldaan aan de vereisten van de Subsidieregeling innoveren, die vraagt om een goed onderbouwd marktperspectief en een systematische aanpak van technische risico's. Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 12/130 22 januari 2013
27303 Kaderwet EZ-subsidies
Subsidieregeling innoveren
Uitspraak in de zaak van:
CupSystem Company B.V., te Naarden, appellante,
gemachtigden: mr. P.W. Hofman en drs. R.T.R. Hoppenreijs van Pereira B.V. te Den Haag
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.A. Geelhoed, werkzaam bij Agentschap NL
1. Het procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2011 heeft verweerder de aanvraag van appellante om een innovatiekrediet van € 585.000,- op grond van de Subsidieregeling innoveren voor het project “Cupsystem” afgewezen.
De bezwaren tegen dit besluit heeft verweerder bij besluit van 15 december 2011 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 24 januari 2012, bij het College ingekomen op 25 januari 2012, beroep ingediend. De gronden van het beroep zijn bij brief van
24 februari 2012 aangevuld.
Verweerder heeft bij brief van 24 mei 2012 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 14 juni 2012 heeft appellante verzocht om met toepassing van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht de zaak versneld te behandelen.
Op 25 september 2012 is de zaak ter zitting behandeld. Daarbij zijn gemachtigden van partijen verschenen. Voor appellante zijn voorts T. Bas en R.W. Verbeek verschenen en voor verweerder mr. G. Baarsma en ing. B.W. Kruiderink.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Artikel 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“ Onze Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie, niet zijnde een subsidie aan een financier, indien:
(…)
f. onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van de activiteiten;
(…)”
De Regeling van de Minister van Economische Zaken van 3 december 2008,
nr. WJZ/8187683, houdende vaststelling van subsidie-instrumenten op het terrein van innoveren (Subsidieregeling innoveren: hierna de Regeling) luidt voor zover van belang als volgt:
“ Artikel 3.7
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
(…)
b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidie-ontvanger het ontwikkelingsproject en de daarop volgende fase van commercialisatie kan financieren;
c. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidie-ontvanger een ontwikkelingsproject zowel in technische als in economische zin tot een succes zal kunnen maken;
(…)
De Toelichting bij de Regeling bevat de volgende van belang zijnde passages:
“ 6.1 Algemeen
(…)
Het innovatiekrediet is een financieel instrument dat specifiek is gericht op het MKB dat nieuwe producten, processen of diensten ontwikkelt met substantieel technologisch risico, maar met een goed marktperspectief. Het profijtbeginsel leidt tot de invoering van een door de ontvanger van het innovatiekrediet te betalen rentevergoeding. Op deze manier kunnen meer technische ontwikkelingsprojecten en klinische ontwikkelingsprojecten worden ondersteund.
6.2 Doel en inhoud
Het Innovatiekrediet heeft als doelstelling bij te dragen aan duurzame economische groei van de Nederlandse economie door het versterken van de innovatiekracht. Het biedt ondersteuning door subsidie in de vorm van een krediet voor risicovolle technische en klinische ontwikkelingsprojecten, waarin nieuwe producten, processen of diensten worden ontwikkeld. Subsidie in de vorm van krediet kan op basis van deze regeling worden verleend aan MKB-ondernemers. Met name deze groep ondernemers heeft moeite om de financiering van risicovolle ontwikkelingsprojecten rond te krijgen.
De ontwikkelingsprojecten liggen dicht tegen de marktintroductie aan.
Om deze reden is gekozen voor een subsidie in de vorm van een krediet. Veel van de bepalingen uit het Kaderbesluit worden in het Innovatiekrediet toegepast. Daarnaast zijn enkele aanvullende bepalingen opgenomen.
Om voor financiële ondersteuning in aanmerking te komen moeten de ontwikkelingsprojecten zich op de volgende punten onderscheiden. In een project moeten technisch nieuwe producten, processen of diensten worden ontwikkeld, die nieuw zijn voor Nederland en een zeer goed marktperspectief hebben. Hierdoor heeft het project de potentie om tot substantiële economische activiteiten van de onderneming te leiden.”
2.2 Verweerder heeft de aanvraag van appellante afgewezen omdat onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische, technische en financiële haalbaarheid van het project “Cup System”. Daarbij heeft verweerder de grootste twijfel bij de economische haalbaarheid. De Regeling is bedoeld voor projecten met een hoog technisch risico en een laag commercieel (economisch) risico. De economische haalbaarheid beoordeelt verweerder aan de hand van de vraag in de markt, het onderscheidend vermogen van het product, geïnteresseerde partijen die het product willen distribueren en de aan de hand daarvan in te schatten opbrengsten. Appellante heeft geen marktonderzoek uitgevoerd met betrekking tot de vraag naar het te ontwikkelen product. Omdat volgens verweerder sprake is van een product met onvoldoende onderscheidend vermogen is een dergelijk onderzoek van groot belang. Daar komt bij dat geen distributieovereenkomsten met potentiële afnemers of letters of intent zijn overgelegd. De twijfel die verweerder heeft bij de technische haalbaarheid van de producten is niet gelegen in de technische haalbaarheid van het product zelf maar in de vraag of de aanvrager de technische risico’s kan beheersen. Appellante voldoet niet aan het vereiste van een systematische aanpak van technische risico’s. Zij heeft nagelaten een overzicht van de technische problemen en mogelijke oplossingen, alsmede een vertaling daarvan naar de kosten over te leggen. Tot slot is volgens verweerder de financieringsbehoefte onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Appellante heeft niet geconcretiseerd hoe vermarkt gaat worden. Bovendien worden gestelde hoge revenuen niet onderbouwd. Verder blijkt dat appellante in het ontwikkelingstraject nog een financieringstekort van € 700.000,- heeft.
2.3 Volgens appellante lijdt het geen twijfel dat het Cup System een economisch haalbaar project betreft. Een kostbaar uitgebreid onderzoek zoals dat door multinationals wordt verricht, acht appellante niet noodzakelijk. De ontwikkeling op de markt is dat de “ouderwetse” manier van koffiezetten heeft plaatsgemaakt voor de zogenoemde single-servesystemen. Bij deze trend sluit het Cup System aan. Voorts betreft het Cup System een uniek systeem, omdat in dit systeem de (opgeschuimde) melk via een cupje aan de koffie wordt toegevoegd. Door met zeer ervaren mensen uit de koffiebranche samen te werken, is het appellante gelukt een apparaat te ontwikkelen waarbij de kwaliteit van de koffie voorop staat in plaats van – zoals gebruikelijk – de technische mogelijkheden. Voorts stelt appellante zich op het standpunt dat de markt door concurrenten reeds is geopend en toegankelijk gemaakt. Een door Ahold verricht marktonderzoek toont aan dat een zeer grote afzetmarkt voor het unieke cupsysteem bestaat. Appellante betwist de stelling van verweerder dat een systematische aanpak van de technische risico’s ontbreekt. De door haar overgelegde planningen van de ontwikkelingsfase en overzichten van de technische problemen lijken wellicht niet op door universiteiten of multinationals vervaardigde documenten, maar dat doet volgens appellante geen afbreuk aan haar systematische aanpak van technische problemen.
Over de implementatie van het product op de markt heeft appellante duidelijke ideeën. Er zullen patenten worden overgedragen aan een joint venture die de machines vervolgens verder gaat ontwikkelen. Hoe dit precies zal verlopen is nog niet helemaal duidelijk, omdat er in de ontwikkelingsfase van een product nog geen sprake kan zijn van uitonderhandelde (distributie)overeenkomsten.
2.4 Het College ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder appellante’s aanvraag om een innovatiekrediet terecht heeft afgewezen en overweegt daartoe het volgende
Om op grond van de Regeling in aanmerking te komen voor subsidie in de vorm van een krediet dient vertrouwen te bestaan in de economische, technische en financiële haalbaarheid van het product. Met economische haalbaarheid wordt, blijkens de toelichting op de Regeling, bedoeld dat sprake moet zijn van een zeer goed marktperspectief. Dat verweerder van aanvragers om een innovatiekrediet, en dus ook van appellante, specifieke en objectieve gegevens verlangt waaruit de economische haalbaarheid, ofwel het zeer goede marktperspectief blijkt, acht het College niet onredelijk. Het uitgangspunt van de Regeling is immers het bieden van ondersteuning voor risicovolle technische projecten in de vorm van een krediet, welk krediet door de betrokken aanvrager moet kunnen worden terugbetaald. Appellante heeft haar positieve verwachtingen ten aanzien van de economische haalbaarheid van de TCM zowel bij de aanvraag als in bezwaar en beroep uitgebreid toegelicht, maar zij heeft, hoewel daartoe uitdrukklijk in de gelegenheid gesteld, nagelaten deze verwachtingen met objectief verifieerbare informatie, bijvoorbeeld een specifiek marktnderzoek te onderbouwen.
Nog daargelaten dat het onderzoeksrapport van het door Ahold verrichte marktonderzoek niet is overgelegd, is het College van oordeel dat met de door appellante overgelegde conclusies van dat onderzoek niet wordt aangetoond dat voor het Cup System een zeer goed marktperspectief bestaat. Voornoemd onderzoek geeft immers geen antwoord op de vraag of en in welke mate een markt bestaat voor het specifieke product van appellante. Appellante heeft de economische haalbaarheid van het Cup System evenmin anderzins aannemelijk gemaakt.
2.5 Gezien het vorenstaande acht het College verweerders conclusie dat onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van het Cup System gerechtvaardigd.
Appellantes aanvraag om een innovatiekrediet komt op grond van artikel 3.7, eerste lid, onder c, van de Regeling reeds niet voor inwilliging in aanmerking. Het beroep is dan ook ongegrond.
2.6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. J.A.M. van den Berk en mr. R.J.G.M. Widdershoven in tegenwoordigheid van mr. N.W.A. Verrijt als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2013.
w.g. M.A. van der Ham w.g. N.W.A. Verrijt