ECLI:NL:CBB:2013:BZ2915

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/789
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bedrijfstoeslag 2011 na weigering controle ter plaatse

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 januari 2013 uitspraak gedaan in het geschil tussen A, een melkveehouder, en de staatssecretaris van Economische Zaken. A had een aanvraag voor bedrijfstoeslag 2011 ingediend, welke door de staatssecretaris was afgewezen op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De afwijzing was het gevolg van de weigering van A om een controle ter plaatse toe te laten op 22 april 2011. De staatssecretaris stelde dat A zijn verplichtingen niet was nagekomen, waaronder de verplichting om runderen correct te identificeren en te registreren. A voerde aan dat hij de controle niet had verhinderd, maar dat hij op dat moment met zijn aannemer bezig was met betonstorten, wat de veiligheid van de controleurs in gevaar zou hebben gebracht.

Het College oordeelde dat A de controle daadwerkelijk had verhinderd, ongeacht zijn argumenten over de omstandigheden. Het College wees erop dat de toezichthouders van de Algemene Inspectiedienst (AID) het bedrijf van A hadden verlaten zonder de controle uit te voeren, en dat A niet had aangetoond dat het onmogelijk was om de controle op een veilige manier te laten plaatsvinden. De stelling van A dat de controleurs niet in staat waren om de controle verantwoord uit te voeren, werd door het College verworpen.

Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor bedrijfstoeslag op juiste gronden was gedaan, en dat er geen ruimte was voor matiging van de beslissing, zoals voorgeschreven in de relevante Europese verordening. Het beroep van A werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: AWB 12/789
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2013 in de zaak tussen
A, te B, appellant,
(gemachtigde: P.J. Houtsma),
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigde: bc. R. Weltevreden).
Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder appellants aanvraag bedrijfstoeslag 2011 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 afgewezen.
Bij besluit van 25 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Appellant is melkveehouder en heeft uitbetaling van bedrijfstoeslag 2011 aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Deze afwijzing heeft verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat lidstaten dienen na te gaan of een landbouwer zijn verplichtingen - waaronder de verplichting om alle runderen met twee goedgekeurde oormerken te merken - nakomt. Indien de landbouwer de uitvoering van een controle ter plaatse verhindert, worden de betrokken steunaanvragen afgewezen. De omstandigheden die appellant heeft aangedragen ter verklaring van zijn weigering van de controle van 22 april 2011 heeft verweerder opgevat als een beroep op overmacht. Dit beroep kan niet slagen, reeds omdat artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 een beroep op overmacht niet toestaat, aldus verweerder.
2.1 Appellant is van mening dat hij de controle niet heeft verhinderd. Op het moment waarop de toezichthouders zich bij hem aandienden, was hij met zijn aannemer bezig beton te storten voor de uitbreiding van zijn stal. De achtermuur van de oude stal was verwijderd en er waren noodhekken geplaatst. Direct achter deze noodhekken lag de reeds gegraven kelder waarin het beton gestort moest worden. Als appellant de controleurs tijdens het betonstorten had toegelaten in de stal, was er grote onrust onder de koeien ontstaan en bestond er een gerede kans dat de koeien door de noodhekken gedrukt zouden worden. Dit zou voorts betekend hebben dat appellant niet had kunnen voldoen aan artikel 5, vierde lid, van het Besluit welzijn productiedieren, hetgeen ook een randvoorwaarde is. De controleurs hebben op geen enkele manier aangegeven hoe hun optreden zo ingericht kon worden dat deze situatie - waarin ook de veiligheid van de bouwvakkers en de controleurs niet gewaarborgd zou zijn - niet zou ontstaan. Appellant kon dus niet anders dan de controleurs verzoeken om te wachten. Dit levert geen weigering op, aldus appellant. In ieder geval was sprake van overmacht.
2.2 Het College volgt appellant hierin niet. Tussen partijen is niet in geschil dat op 22 april 2011 twee controleurs van de Algemene Inspectiedienst (AID) zich bij appellant hebben aangediend teneinde een controle te houden op de naleving van de Regeling identificatie en registratie van dieren. Evenmin is in geschil dat de toezichthouders het bedrijf van appellant hebben verlaten zonder dat de controle had plaatsgevonden. In het bedrijfscontrolerapport van 6 mei 2011 staat hieromtrent vermeld - kort gezegd - dat appellant geen zin had in de controle, dat hij de toezichthouders schreeuwend de deur heeft gewezen en dat de situatie dermate dreigend was dat de toezichthouders hebben besloten het bedrijf te verlaten. Appellant betwist deze gang van zaken in zoverre dat hij in zijn beleving niet heeft geschreeuwd en de toezichthouders enkel heeft verzocht later terug te komen. Het College kan dit evenwel in het midden laten, nu appellant niet weerspreekt dat hij de toezichthouders niet heeft toegelaten tot zijn bedrijf voor de uitvoering van de controle. Hiermee staat voor het College vast dat appellant de controle heeft verhinderd.
De omstandigheden waarop appellant zich beroept, rechtvaardigen niet dat hij de toezichthouders die dag toegang weigerde tot zijn bedrijf, reeds nu appellant het College er niet van heeft kunnen overtuigen dat het praktisch niet mogelijk was om de controle doorgang te laten vinden zonder de door hem gevreesde gevaarlijke situatie te laten ontstaan. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de betrokken toezichthouders van de AID niet in staat zouden zijn geweest de controle op een verantwoorde wijze te laten plaatsvinden.
3. Voor zover appellant de stelling handhaaft dat het bedrijfscontrolerapport onvoldoende basis biedt voor het bestreden besluit, overweegt het College dat de basis voor het bestreden besluit bestaat in de hierboven juist bevonden vaststelling dat appellant de controle heeft verhinderd. De stelling faalt dus.
4. Ten aanzien van appellants verzoek tot matiging geldt dat artikel 26, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 voorschrijft dat de betrokken steunaanvraag wordt afgewezen, indien de landbouwer de uitvoering van de controle ter plaatse verhindert. Voor matiging laat deze bepaling derhalve geen ruimte.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2013.
w.g. griffier w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: