ECLI:NL:CBB:2013:BZ2911

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/442
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bedrijfstoeslag 2010 en vaststelling perceelsoppervlaktes

In deze zaak heeft appellante, een maatschap, verzocht om heroverweging van de vaststelling van haar bedrijfstoeslag 2010 door de staatssecretaris van Economische Zaken. De staatssecretaris had op 1 juli 2011 besloten om de bedrijfstoeslag vast te stellen, maar daarbij een korting opgelegd omdat een deel van de opgegeven oppervlakte als niet-subsidiabel was afgekeurd. Appellante heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt, maar heeft later, op 26 september 2011, verzocht om herziening van dit besluit. Dit verzoek werd door de staatssecretaris afgewezen, wat leidde tot een beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Tijdens de zitting op 19 december 2012 heeft appellante aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte de oppervlaktes van haar percelen had aangepast zonder een deugdelijk meetrapport. Appellante liet een GPS-meting uitvoeren door meetbureau Tuinier, waaruit bleek dat de oppervlaktes afweken van de door de staatssecretaris vastgestelde oppervlaktes. Appellante stelde dat het bestreden besluit herroepen moest worden en dat de meetresultaten van het meetbureau onverkort moesten worden overgenomen.

Het College oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen van het eerdere besluit. Het College wees erop dat het teledetectierapport van 15 juli 2010 al bekend was ten tijde van het besluit van 1 juli 2011 en dat appellante dit rapport eerder had kunnen inbrengen in de bezwaarprocedure. Het College concludeerde dat de staatssecretaris niet verplicht was om terug te komen op het eerdere besluit, omdat appellante geen nieuwe feiten had aangedragen. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: AWB 12/442
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2013 in de zaak tussen
Maatschap A en B, te c, appellante
(gemachtigde: d),
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigde: bc. R.C. Weltevreden).
Procesverloop
Bij brief van 26 september 2011 heeft appellante verweerder verzocht het besluit van 1 juli 2011, waarbij appellantes bedrijfstoeslag 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 is vastgesteld, te herzien.
Dit verzoek heeft verweerder bij besluit van 24 januari 2012 afgewezen.
Het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 5 april 2012 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 1 mei 2012 bij het College beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 19 december 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellante zijn verschenen D en A. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Appellante heeft uitbetaling van bedrijfstoeslag 2010 aangevraagd. Bij besluit van 1 juli 2011 heeft verweerder appellantes bedrijfstoeslag 2010 vastgesteld en daarbij een korting opgelegd in verband met de omstandigheid dat een gedeelte van de door appellante als subsidiabele landbouwgrond opgegeven oppervlakte is afgekeurd. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
2. Het bestreden besluit heeft betrekking op appellantes verzoek van 26 september 2011 aan verweerder om terug te komen van het besluit van 1 juli 2011. Volgens dit verzoek had verweerder bij dat besluit een groter gedeelte van de door haar opgegeven grond moeten goedkeuren. Dit verzoek heeft verweerder bij het primaire besluit afgewezen. Deze afwijzing is bij het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Appellante kan zich hiermee niet verenigen en voert daartoe aan dat verweerder eigenhandig heeft besloten om de oppervlaktes van haar percelen aan te passen zonder gebruik te maken van een deugdelijk meetrapport. Daarom heeft appellante besloten een GPS-meting te laten uitvoeren door meetbureau Tuinier. Hieruit blijkt dat de oppervlaktes afwijken van de door verweerder geconstateerde oppervlaktes. Het bestreden besluit dient derhalve te worden herroepen en de meetresultaten van meetbureau Tuinier dienen alsnog onverkort te worden overgenomen. Overigens ondersteunt ook verweerders eigen teledetectierapportage van 15 juli 2010 appellantes standpunt dat er een te grote oppervlakte is afgekeurd, maar verweerder wil dat rapport niet gebruiken.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het rapport van de teledetectie van 15 juli 2010 geen nieuw feit is. Dit rapport was immers al bekend bij het besluit van 1 juli 2011. Het meetrapport van meetbureau Tuinier is ook geen nieuw feit. Niet valt in te zien dat appellante niet tijdig bezwaar had kunnen maken om dan tijdens de bezwaarprocedure een GPS-meting te laten uitvoeren en het daaruit resulterende meetrapport als onderbouwing van haar bezwaar in te dienen.
5.1 Het College stelt voorop dat de wetgever aan de mogelijkheid om een besluit in rechte aan te tasten, beperkingen en voorwaarden heeft gesteld. De belanghebbende die meent dat een bestuursorgaan ten onrechte een bepaald besluit heeft genomen, is voor het in rechte opkomen tegen dat besluit aangewezen op het aanwenden van een rechtsmiddel binnen een bepaalde termijn en met inachtneming van de overige processuele vereisten. Zoals het College eerder heeft overwogen (zie onder andere de uitspraak van 27 oktober 2010, AWB 09/1332, www.rechtspraak.nl, LJN: BO2423) staat naar Nederlands bestuursrecht geen rechtsregel eraan in de weg dat een bestuursorgaan terugkomt van een door hem genomen besluit dat naar nationaal recht definitief is geworden, zelfs niet indien geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Indien het bestuursorgaan echter weigert van een definitief geworden besluit terug te komen, dient de bestuursrechter het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden van het oorspronkelijke besluit terug te komen. Daarbij ligt het op de weg van de indiener van het verzoek om zodanige feiten of omstandigheden naar voren te brengen.
5.2 Daarmee ligt ter beoordeling de vraag voor of appellante erin is geslaagd dergelijke nieuwe feiten of omstandigheden naar voren te brengen. Deze vraag beantwoordt het College ontkennend. Verweerder heeft er met juistheid op gewezen dat het in zijn opdracht vervaardigde teledetectierapport van 15 juli 2010 ten tijde van het besluit van 1 juli 2011 al bestond. Gesteld noch gebleken is dat het voor appellante niet mogelijk was dit rapport in het kader van een bezwaarprocedure tegen dat besluit aan de orde te stellen. Dat appellante van mening is dat verweerder in het besluit van 1 juli 2011 met dit rapport onvoldoende rekening heeft gehouden, doet daaraan niet af, nu dat bij uitstek een argument is dat in bezwaar opgeworpen had kunnen worden.
Wat betreft het in opdracht van appellante vervaardigde meetrapport van het meetbureau Tuinier onderschrijft het College het betoog van verweerder dat appellante dit meetrapport ook eerder had kunnen laten opstellen en in het kader van de bezwaarprocedure had kunnen indienen.
Verweerder was - bij gebreke van door appellante aangedragen nieuwe feiten of omstandigheden - rechtens dus niet gehouden om terug te komen van het besluit van 1 juli 2011.
5.3 Ter zitting heeft appellante toegelicht waarom zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 1 juli 2011. Kort gezegd komt het erop neer dat appellante niet meteen de noodzaak om bezwaar te maken heeft onderkend, omdat er al eerder stukken waren gewisseld met verweerder inzake de oppervlakte van haar percelen en zij er daarom van uitging dat het wel goed zou komen. Zij ontving het besluit bovendien in de vakantie, met aansluitend de oogstperiode. Toen appellante eenmaal inzag dat zij toch bezwaar had moeten maken, was de bezwaartermijn al verstreken en heeft zij ervoor gekozen een verzoek om herziening in te dienen.
Deze omstandigheden laten onverlet dat de mogelijkheid om een bestuursorgaan te verzoeken om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit, er niet toe strekt om - los van nieuwe feiten of omstandigheden - afbreuk te doen aan de beperkingen en voorwaarden die gelden voor het aanwenden van de reguliere rechtsmiddelen, in dit geval het tijdig maken van bezwaar tegen het besluit van 1 juli 2011.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2013.
w.g. griffier w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: