Overwegingen
1. Appellante heeft uitbetaling van bedrijfstoeslag 2010 aangevraagd. Bij besluit van 1 juli 2011 heeft verweerder appellantes bedrijfstoeslag 2010 vastgesteld en daarbij een korting opgelegd in verband met de omstandigheid dat een gedeelte van de door appellante als subsidiabele landbouwgrond opgegeven oppervlakte is afgekeurd. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
2. Het bestreden besluit heeft betrekking op appellantes verzoek van 26 september 2011 aan verweerder om terug te komen van het besluit van 1 juli 2011. Volgens dit verzoek had verweerder bij dat besluit een groter gedeelte van de door haar opgegeven grond moeten goedkeuren. Dit verzoek heeft verweerder bij het primaire besluit afgewezen. Deze afwijzing is bij het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Appellante kan zich hiermee niet verenigen en voert daartoe aan dat verweerder eigenhandig heeft besloten om de oppervlaktes van haar percelen aan te passen zonder gebruik te maken van een deugdelijk meetrapport. Daarom heeft appellante besloten een GPS-meting te laten uitvoeren door meetbureau Tuinier. Hieruit blijkt dat de oppervlaktes afwijken van de door verweerder geconstateerde oppervlaktes. Het bestreden besluit dient derhalve te worden herroepen en de meetresultaten van meetbureau Tuinier dienen alsnog onverkort te worden overgenomen. Overigens ondersteunt ook verweerders eigen teledetectierapportage van 15 juli 2010 appellantes standpunt dat er een te grote oppervlakte is afgekeurd, maar verweerder wil dat rapport niet gebruiken.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het rapport van de teledetectie van 15 juli 2010 geen nieuw feit is. Dit rapport was immers al bekend bij het besluit van 1 juli 2011. Het meetrapport van meetbureau Tuinier is ook geen nieuw feit. Niet valt in te zien dat appellante niet tijdig bezwaar had kunnen maken om dan tijdens de bezwaarprocedure een GPS-meting te laten uitvoeren en het daaruit resulterende meetrapport als onderbouwing van haar bezwaar in te dienen.
5.1 Het College stelt voorop dat de wetgever aan de mogelijkheid om een besluit in rechte aan te tasten, beperkingen en voorwaarden heeft gesteld. De belanghebbende die meent dat een bestuursorgaan ten onrechte een bepaald besluit heeft genomen, is voor het in rechte opkomen tegen dat besluit aangewezen op het aanwenden van een rechtsmiddel binnen een bepaalde termijn en met inachtneming van de overige processuele vereisten. Zoals het College eerder heeft overwogen (zie onder andere de uitspraak van 27 oktober 2010, AWB 09/1332, www.rechtspraak.nl, LJN: BO2423) staat naar Nederlands bestuursrecht geen rechtsregel eraan in de weg dat een bestuursorgaan terugkomt van een door hem genomen besluit dat naar nationaal recht definitief is geworden, zelfs niet indien geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Indien het bestuursorgaan echter weigert van een definitief geworden besluit terug te komen, dient de bestuursrechter het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden van het oorspronkelijke besluit terug te komen. Daarbij ligt het op de weg van de indiener van het verzoek om zodanige feiten of omstandigheden naar voren te brengen.
5.2 Daarmee ligt ter beoordeling de vraag voor of appellante erin is geslaagd dergelijke nieuwe feiten of omstandigheden naar voren te brengen. Deze vraag beantwoordt het College ontkennend. Verweerder heeft er met juistheid op gewezen dat het in zijn opdracht vervaardigde teledetectierapport van 15 juli 2010 ten tijde van het besluit van 1 juli 2011 al bestond. Gesteld noch gebleken is dat het voor appellante niet mogelijk was dit rapport in het kader van een bezwaarprocedure tegen dat besluit aan de orde te stellen. Dat appellante van mening is dat verweerder in het besluit van 1 juli 2011 met dit rapport onvoldoende rekening heeft gehouden, doet daaraan niet af, nu dat bij uitstek een argument is dat in bezwaar opgeworpen had kunnen worden.
Wat betreft het in opdracht van appellante vervaardigde meetrapport van het meetbureau Tuinier onderschrijft het College het betoog van verweerder dat appellante dit meetrapport ook eerder had kunnen laten opstellen en in het kader van de bezwaarprocedure had kunnen indienen.
Verweerder was - bij gebreke van door appellante aangedragen nieuwe feiten of omstandigheden - rechtens dus niet gehouden om terug te komen van het besluit van 1 juli 2011.
5.3 Ter zitting heeft appellante toegelicht waarom zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 1 juli 2011. Kort gezegd komt het erop neer dat appellante niet meteen de noodzaak om bezwaar te maken heeft onderkend, omdat er al eerder stukken waren gewisseld met verweerder inzake de oppervlakte van haar percelen en zij er daarom van uitging dat het wel goed zou komen. Zij ontving het besluit bovendien in de vakantie, met aansluitend de oogstperiode. Toen appellante eenmaal inzag dat zij toch bezwaar had moeten maken, was de bezwaartermijn al verstreken en heeft zij ervoor gekozen een verzoek om herziening in te dienen.
Deze omstandigheden laten onverlet dat de mogelijkheid om een bestuursorgaan te verzoeken om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit, er niet toe strekt om - los van nieuwe feiten of omstandigheden - afbreuk te doen aan de beperkingen en voorwaarden die gelden voor het aanwenden van de reguliere rechtsmiddelen, in dit geval het tijdig maken van bezwaar tegen het besluit van 1 juli 2011.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.