Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 1 augustus 2013 in de zaak tussen
Kwekerij [A] B.V., te [vestigingsplaats], appellante(gemachtigde: mr. D. Pool),
de minister van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
€ 44.297,10 toegekend.
Overwegingen
Tijdens een controle in 2006 door de Plantenziektenkundigedienst (PD) is in kuipplanten het PSTVd aangetroffen. De PD heeft ook bij appellante een besmetting vastgesteld. Bij besluit van 8 januari 2007 is de vernietiging van de besmette partij kuipplanten aangezegd.
Op 4 augustus 2011 heeft de Stichting Nederlands Instituut van Register Experts (NIVRE) in opdracht van verweerder een taxatierapport uitgebracht waarin de hoogte van de schade als gevolg van de getroffen maatregelen is bepaald op € 69.154,-. Daarin is begrepen een bedrag van € 3.000,- voor kosten ter vaststelling van de schade, waarbij wordt verwezen naar voornoemd rapport van LTO Noord.
In het algemeen is het in zaken over schadevergoeding niet ongebruikelijk en niet onredelijk om de hoogte van die schade te laten vaststellen door een schade-expert. In het onderhavige geval is er naar het oordeel van het College geen aanleiding om hiervan af te wijken. Hoewel verweerder in zijn brief van 12 mei 2010 appellante mogelijke werkwijzen aan de hand heeft gedaan om zelf te komen tot vaststelling van de schade, is het naar het oordeel van het College, mede gezien het belang van appellant bij een juiste vaststelling van de schade, die bijna € 70.000,- beloopt, geenszins onredelijk dat appellant de taxatie van de schade heeft laten verrichten door een deskundige.
Voorts acht het College de kosten voor vaststelling van de schade van in totaal € 3.039,- niet onredelijk. Het College betrekt hierbij dat de deskundige van NIVRE de kosten gemaakt door de schade-expert van appellant tot een bedrag van € 3.000,- in het rapport heeft opgenomen als kosten ter vaststelling van de schade.
Het College ziet aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 472,- (1 punt voor het beroepschrift, met wegingsfactor 1). Aangezien het College in zijn uitspraak van 8 maart 2012 heeft bepaald dat verweerder het door appellante betaalde griffierecht ter hoogte van
€ 302,- vergoedt en niet nogmaals griffierecht is geheven, zal het College thans niet bepalen dat verweerder het griffierecht dient te vergoeden.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 augustus 2011, voor zover verweerder daarbij het verzoek tot vergoeding van de kosten ter vaststelling van de schade heeft afgewezen;
- stelt deze kosten vast op € 3.039,- (zegge: drieduizendnegenendertig euro) en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 472,- (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro).