ECLI:NL:CBB:2013:79

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
26 juli 2013
Zaaknummer
AWB 12/723
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor openstelling afhaalcentrum in strijd met Winkeltijdenwet

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant, [A], en de burgemeester en wethouders van Nijmegen. Appellant had een ontheffing aangevraagd voor de openstelling van zijn afhaalcentrum aan [adres] in [woonplaats] van maandag tot en met zaterdag van 22.00 tot 03.00 uur. Deze ontheffing was eerder verleend, maar na bezwaar van een derde partij, H. Demirel, hebben de verweerders het primaire besluit herroepen en de ontheffing geweigerd. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld.

De kern van het geschil draait om de vraag of de weigering van de ontheffing rechtmatig was. De verweerders stelden dat de openstelling van de winkel op de gevraagde tijden de woon- en leefsituatie in de omgeving negatief zou beïnvloeden en dat er geen betekenisvol onderscheid meer zou zijn tussen afhaalzaken en reguliere horeca. Appellant betoogde dat zijn afhaalcentrum als 'ondersteunende horeca' moet worden aangemerkt en dat de ontheffing niet alleen in incidentele gevallen kan worden verleend. Hij voerde aan dat de politie positief had geadviseerd over de verruiming van de openingstijden en dat er geen veranderingen in de feiten waren die de herroeping van de ontheffing rechtvaardigden.

Het College heeft echter geoordeeld dat appellant geen procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat de onderneming inmiddels was opgeheven en er geen winkel meer in het pand werd geëxploiteerd. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor appellanten om aan te tonen dat zij daadwerkelijk belang hebben bij de beoordeling van hun beroep.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 12/723
12500

Uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juli 2013 in de zaak tussen

[A], te[woonplaats], appellant ([A])

en

burgemeester en wethouders van Nijmegen, verweerders

(gemachtigde: mr. S.G. Blasweiler, werkzaam bij de gemeente Nijmegen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2011 (het primaire besluit) hebben verweerders op grond van artikel
8, tweede lid, van de Verordening winkeltijden voor de Gemeente Nijmegen aan appellant een ontheffing verleend voor de openstelling van zijn afhaalcentrum aan [adres] te [woonplaats] van maandag tot en met zaterdag van 22.00 tot 03.00 uur.
Bij besluit van 29 mei 2012 (het bestreden besluit) hebben verweerders het bezwaar van H. Demirel gegrond verklaard. Verweerders hebben daarbij het primaire besluit herroepen en de door appellant verzochte ontheffing alsnog geweigerd.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2013.
Appellant is niet verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Winkeltijdenwet (Wet) is het verboden op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur een winkel geopend te hebben voor het publiek. Artikel 7, tweede lid, van de Wet biedt de gemeenteraad de mogelijkheid bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid te verlenen om op een daartoe strekkende aanvraag ontheffing te verlenen van dit verbod.
De gemeenteraad van Nijmegen heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt door vaststelling van artikel 8 van de Verordening. Daarin staat dat verweerders ontheffing kunnen verlenen van de verboden van artikel 2 van de Winkeltijdenwet, voor zover deze zien op werkdagen (eerste lid) en dat de ontheffing kan worden geweigerd, indien de woon- en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de winkel op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de openstelling van de winkel (tweede lid).
2.
Het geschil draait om de verlening van een ontheffing aan appellant voor de openstelling van zijn winkel “[bedrijf]” aan [adres] in [woonplaats] op werkdagen tot 03.00 uur. Verweerders zijn na heroverweging in bezwaar teruggekomen op de verlening van die ontheffing en hebben deze, na afweging van de daarbij betrokken belangen, alsnog geweigerd. De motivering die verweerders hiervoor hebben gegeven is dat zij het onwenselijk achten dat door de verlening van de ontheffing – afgezien van de mogelijkheid om alcoholhoudende dranken te schenken – geen betekenisvol onderscheid meer bestaat tussen afhaalzaken als die van appellant en reguliere (droge) horeca. Ook menen verweerders dat een ontheffing van de verboden in de Wet niet kan worden verleend voor een structurele afwijking van de winkeltijden, maar slechts in incidentele gevallen, zoals bij een evenement. Verweerders stellen zich verder op het standpunt dat door de verlening van de ontheffing de woon- en leefsituatie in de buurt van de winkel op ontoelaatbare wijze negatief zal worden beïnvloed. De verlening zal leiden tot meer verkeersbewegingen en overlast. Ook zou het betekenen dat er materieel gezien nog een vijfde horecagelegenheid bij komt, waar mede gelet op het woon- en leefkwaliteit in de gebruiksvoorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan is bepaald dat het maximale aantal toegestane horecagelegenheden in het centrum vier bedraagt
3.
Appellant heeft aangevoerd dat zijn afhaalzaak op grond van het geldende bestemmingsplan wordt aangemerkt als 'ondersteunende horeca' die zich vanwege de beperkingen die daarvoor gelden wat betreft het maximale deel van het totale vloeroppervlak dat aan horeca mag worden besteed, duidelijk onderscheidt van de reguliere horeca. Dit geldt ook in het geval van verruimde openingstijden, zodat van een vijfde horeca-onderneming in het centrum, zoals verweerders hebben gesteld, geen sprake is. Appellant betoogt verder dat verweerders onvoldoende hebben gemotiveerd waarom een ontheffing als hier aan de orde alleen zou kunnen worden verleend in incidentele gevallen en waarom door een verruimde openstelling van de afhaalzaak van appellant de woon- en leefsituatie van de omgeving ontoelaatbaar nadelig wordt beïnvloed. Appellant wijst in dit verband op het positieve advies dat de politie over de gevraagde verruiming van de openingstijden heeft afgegeven. Verweerders hebben niet aangegeven waarom zij daarvan zijn afgeweken. Tot slot stelt appellant zich op het standpunt dat verweerders hebben gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat zich ten opzichte van het moment waarop eerder de ontheffing is verleend, geen veranderingen in de feiten en/of het toepasselijk juridisch kader hebben voorgedaan. Appellant stelt dat hij hierdoor schade heeft geleden.
4.
Verweerders hebben in het verweerschrift naar voren gebracht dat zij van mening zijn dat appellant geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Verweerders voeren aan dat uit informatie van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf] met ingang van 27 januari 2012 is voortgezet door een andere exploitant en dat de onderneming per 1 juni 2012 is opgeheven. Nu het bestreden besluit pas op 18 juni 2012 is bekend gemaakt, kan appellant derhalve door dit besluit geen schade hebben geleden. Ter zitting hebben verweerders aan het voorgaande toegevoegd dat in het pand aan [adres] geen winkel meer wordt geëxploiteerd en dat de ramen van het pand zijn afgeplakt met krantenpapier.
4.1
Het College dient eerst te beoordelen of appellant belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, voordat het College kan ingaan op hetgeen appellant inhoudelijk heeft aangevoerd. Indien procesbelang ontbreekt, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.2
Bij brief van 30 augustus 2012 heeft het College appellant gevraagd om te reageren op het standpunt van verweerders inzake procesbelang. Bij brief van 19 september 2012 is namens appellant bericht dat de onderneming [bedrijf] is opgeheven, maar dat appellant nog steeds huur betaalt voor het pand aan [adres]. Appellant heeft iemand gevonden met enig kapitaal die wil investeren in een nieuwe onderneming. Voor deze onderneming is de in het geding zijnde ontheffing wel degelijk van belang. Gelet op de ligging van de [adres], die veel uitgaand publiek trekt, is het voor de omzet belangrijk dat het pand langer geopend mag zijn.
4.3
Gelet op de onweersproken stelling van verweerders dat niets erop wijst dat thans een winkel in het pand wordt geëxploiteerd, ziet het College in hetgeen appellant heeft gesteld onvoldoende grond om aan te nemen dat appellant procesbelang heeft. Appellant heeft onvoldoende concreet onderbouwd dat reëel uitzicht bestaat op de exploitatie van een winkel in het pand en dat hij in verband daarmee nog belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Voor zover appellant stelt dat hij schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit en daarmee het procesbelang is gegeven, volgt het College appellant daarin evenmin. Het College ziet niet in dat appellant door het bestreden besluit schade zou hebben geleden aangezien dit besluit eerst in werking is getreden nadat appellant de exploitatie van [bedrijf] heeft gestaakt en deze onderneming is opgeheven.
4.4
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is. Gelet hierop behoeft het overige dat door appellant is aangevoerd geen bespreking. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.B. van Zutphen voorzitter, mr. S.C. Stuldreher en mr. M. Munsterman, leden, in aanwezigheid van mr. J. van Santvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2013.
R.F.B. van Zutphen J. van Santvoort