Uitspraak
1.De procedure
2.De uitspraak van de accountantskamer
niet-ontvankelijk verklaard.
3.De beoordeling van het hoger beroep
- zij het niet maandelijks - aan [C] financieel rapporteerde. Ook in dit feit heeft de accountantskamer steun kunnen vinden voor het oordeel dat [C] kennis van en inzicht in de feitelijke financiële situatie van zijn onderneming had. Het College acht, gezien de jarenlange tegenvallende resultaten en de blijvende financieringsbehoefte van de onderneming, niet denkbaar dat het hoofd administratie [C] niet met enige regelmaat over de financiële positie, met name ook de liquiditeitspositie, van de onderneming heeft voorgelicht. Dat de crediteurenstand, de boekhouding en/of de verantwoording in de jaarrekeningen daarbij nooit ter sprake is gekomen, acht het College niet geloofwaardig, te minder nu appellante zelf stelt dat [C] het hoofd administratie beschouwde als de ter zake meest deskundige persoon binnen de onderneming.
U vraagt mij of de verhoging van de winstmarge daarmee te maken heeft gehad. U deelt mede dat er 1995 een verlies was en in 1996 een winst werd geschreven van ongeveer 600,00 aan guldens. Als er in die periode de winst van het bedrijf is opgepoetst dan is dit in overleg met de accountant gedaan en in overleg met de heer [C].”
eigen houtje vanaf 1996 boekingen in de subadministratie Crediteuren heeft verricht om een gunstiger voorstelling van de vermogenspositie van de onderneming te geven dan de werkelijkheid. Zoals hierboven is overwogen, is van verduistering door het hoofd administratie niet gebleken en valt zijn belang bij een gestelde soloactie niet in te zien. Voorts stelt het College vast dat appellante tegen de vrij gedetailleerde verklaringen van het voormalig hoofd administratie, afgezien van blote ontkenningen, niets heeft ingebracht en blijkens haar verklaring ter zitting van het College tegen hem tot op heden - nog steeds - geen aangifte heeft gedaan, naar eigen zeggen omdat zij haar vermoedens ten opzichte van het hoofd administratie niet hard kan maken.
39, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.