Uitspraak
1.Het procesverloop in hoger beroep
7 december 2011, hoger beroep ingesteld tegen bovenvermelde uitspraak van de accountantskamer, gegeven op een klacht, op 29 april 2011 door de voorzitter van de Nederlandse Orde van Acountants-Administratieconsuleren (NOvAA, thans genaamd de NBA; hierna: klager) ingediend tegen appellant.
Appellant is in persoon verschenen. Klager heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.L. Batting, advocaat te ’s-Gravenhage.
2.De uitspraak van de accountantskamer
3.De beoordeling van het hoger beroep
a. in de driejaarscyclus 2007-2009, noch per kalenderjaar het vereiste aantal PE-punten heeft behaald;
b. niet heeft voldaan aan het vereiste in zijn accountantspraktijk te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen.
Met de inwerkingtreding van (onder meer hoofdstuk II van) de Wet tuchtrechtspraak accountants (hierna: Wtra) per 1 mei 2009 is het mogelijk geworden om - naast de bestaande tuchtrechtelijke maatregelen van waarschuwing, berisping, tijdelijke doorhaling (voor 1 mei 2009: schorsing) en doorhaling - als tuchtrechtelijke maatregel een geldboete op te leggen.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Wtra kan de maatregel van geldboete gezamenlijk met een van de andere tuchtrechtelijke maatregelen worden opgelegd.
tijdelijke doorhaling voor de duur van zes maanden, welke maatregel thans niet in geschil is - opleggen van een geldboete en het bepalen van de hoogte daarvan, mede in aanmerking genomen dat andere accountants, die zich wel aan hun PE-verplichtingen hebben gehouden, daarvoor (studie)kosten hebben moeten maken en dat dit bij appellant niet het geval is. De accountantskamer schat de economische waardering van het verschil in positie tussen appellant en deze andere accountants op € 50,- per niet behaald PE-punt en heeft dienovereenkomstig de geldboete vastgesteld op (80 x € 50 = ) € 4.000,-.
Eerst na 1 mei 2009 had het voor appellant duidelijk kunnen en moeten zijn dat het niet voldoen aan de geldende PE-verplichting in zou houden dat hij een geldboete opgelegd zou kunnen krijgen. Hieruit volgt dat aan appellante slechts een boete kan worden opgelegd voor zover hij in het jaar 2009 is tekortgeschoten in zijn verplichtingen. Nu appellant over het jaar 2009 in plaats van het minimumaantal van 20 PE-punten slechts 14 punten heeft behaald, zal het College bepalen dat een geldboete dient te worden opgelegd van € 300,- (te weten 6 x €50,-).
4.De beslissing
- vernietigt de bestreden uitspraak van de accountantskamer voor zover het de hoogte van de opgelegde boete betreft;
- legt appellant een geldboete op van € 300,-.