Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2013 in de zaak tussen
[A], te [woonplaats], appellant
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
6 februari 2013 is het onderzoek ter zitting voortgezet, waarbij appellant in persoon is verschenen en verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1 november 2010 over een schriftelijke pachtovereenkomst voor het perceel in de vorm van een door de Grondkamer goedgekeurd zesjarig pachtcontract. Met ingang van 1 november tot 20 mei 2011 – de datum van de overdracht van het perceel aan de opvolgend eigenaar – had appellant een gebruiksrecht op grond van een mondelinge overeenkomst met de toenmalige verpachter, [B]. Deze mondelinge overeenkomst leverde een geldige gebruikstitel op de peildatum. Het bestaan hiervan is aangetoond doordat [B] deze afspraak op 4 januari 2013 schriftelijk heeft bevestigd en dit stuk door appellant is overgelegd in deze procedure. Appellant stelt dat hij het perceel bovendien in gebruik had op de peildatum. Hij heeft eind 2010 door de loonwerker wintertarwe laten inzaaien en in maart 2011 gerst. Dit is gebeurd voor rekening en risico van appellant. De overdracht van het perceel door de verpachter aan de koper heeft plaatsgevonden na de peildatum en na het indienen van de Gecombineerde opgave 2011 door appellant op 25 april 2011.
werkzaamheden heeft verricht op het perceel, zoals verweerder stelt, doet hieraan niet af, omdat dit de werkzaamheden van appellant op het perceel niet uitsluit. Het voorgaande betekent dat, anders dan verweerder heeft aangenomen, perceel 4 op 15 mei 2011 tot appellants bedrijf behoorde.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €156,-- (zegge: honderdzesenvijftig euro) aan appellant te vergoeden.