2.In artikel 1, onder n, aanhef en onder 2, van de Wva wordt onder speur- en ontwikkelingswerk onder meer verstaan het systematisch organiseren van werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige technisch nieuwe (onderdelen van) fysieke producten, of (onderdelen van) fysieke productieprocessen.
In artikel 1, van de Afbakeningsregeling speur- en ontwikkelingswerk 1997 (Afbakeningsregeling) is bepaald dat onder meer niet tot speur- en ontwikkelingswerk worden gerekend:
c. het bouwen of inrichten van apparatuur bestemd voor toepassing in de praktijk;
d. werkzaamheden met betrekking tot het invoeren en aanpassen van aangeschafte of aan te schaffen technologie, producten, processen of programmatuur, dan wel onderdelen daarvan onverminderd het bepaalde in onderdeel b, onder 3°;
l. werkzaamheden met betrekking tot bouwkundige en installatietechnische ontwerpen op basis van bestaande technieken;
p. werkzaamheden met betrekking tot in technologische zin niet significante aanpassingen aan of wijzigingen van bestaande producten of processen.
3.1Appellanten voeren allereerst aan – samengevat – aan dat, gelet op de wetsgeschiedenis met betrekking tot dit onderdeel van de Wva, verweerder een onjuist en te zwaar criterium hanteert om te beoordelen of sprake is van S&O. Volgens appellanten moet het gaan om werkzaamheden die
kunnenleiden tot (onderdelen) van een nieuw fysiek product of een nieuwe productiewijze, maar dat resultaat hoeft niet per se te worden bereikt. Verweerder hanteert ten onrechte als criterium dat er ook sprake moet zijn van technische knelpunten. Volgens appellanten is het niet van belang of er knelpunten worden ondervonden. Volgens hen is van belang wat zij in fysiek opzicht gaan ontwikkelen. Appellanten merken op dat de Wva ten doel heeft innovatie te stimuleren. Te strenge regels doen volgens appellanten afbreuk aan dat doel.
3.2Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij bij de beoordeling van de aanvragen de wettelijke bepalingen hanteert zoals opgenomen in de Wva en de Afbakeningsregeling. Speur- en ontwikkelingswerk is het systematisch organiseren van werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op onder andere de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige technisch nieuwe (onderdelen van) fysieke producten. Deze definitie bevat elementen die op een redelijke en consequente manier dienen te worden gehanteerd. Om te kunnen beoordelen of er sprake is van de ontwikkeling van een technisch nieuw product vraagt verweerder aanvragers naar de technische knelpunten en oplossingsrichtingen. Verweerder verwijst daarbij naar de jurisprudentie van het College waarbij is bevestigd dat het criterium 'technische nieuwheid' een wettelijk vereiste is en dat de aanwezigheid van technische knelpunten en oplossingsrichtingen kunnen dienen ter beantwoording van de vraag of van S&O kan worden gesproken.
3.3Het College volgt appellanten niet in hun betoog dat verweerder ten onrechte het criterium hanteert dat er sprake moet zijn van technische knelpunten. Zoals geoordeeld in eerdere uitspraken (zie onder andere de uitspraak van 21 december 2004, ECLI:NL:CBB:2004:AS2016) overweegt het College in de eerste plaats dat het criterium 'technische nieuwheid' tot de wettelijke vereisten behoort waaraan moet zijn voldaan om van speur- en ontwikkelingswerk te kunnen spreken. Het College verwijst in dit verband naar de definitie van speur- en ontwikkelingswerk in artikel 1, eerste lid, onder n, Wva. Dat verweerder appellanten heeft gevraagd naar technische knelpunten en oplossingsrichtingen om te kunnen beoordelen of de aangevraagde werkzaamheden als technisch nieuw zijn aan te merken, is daarmee niet in strijd. De stelling van appellanten dat verweerder een onjuist en te zwaar criterium hanteert, slaagt niet. 4.1Appellanten betogen voorts dat de aangevraagde werkzaamheden wel zijn aan te merken als S&O als bedoeld in de Wva. Volgens appellanten is er in de aanvraagperiode sprake van ontwikkeling door appellanten van technisch nieuwe producten. Appellanten hebben technische knelpunten genoemd die volgens hen wel in de verschillende projecten worden opgelost.
Ten aanzien van het project 2009-3 "Ontwikkeling waterbergingsdak" voeren appellanten aan dat zij de destijds aangelegde vijverpartij op Crystal Court gebruiken als proeftuin voor de ontwikkeling van een waterbergingsdak. Appellanten zien problemen in de starre constructie van de dakrand en het filtersysteem. In het project 2010-3 "Ontwikkeling inbouw zonneboilersysteem" ontwikkelen appellanten een prototype van een hollebuisconstructie, waarbij zij denken aan een voldoende lichtdoorlatende buizenframe met voldoende opbrengstcapaciteit. In het project 2010‑5 "Ontwikkeling energieopwekking via nokvorsten en dakgoten" combineren appellanten drie los ontwikkelde proefelementen, te weten een in- en uitschuifbare binnenbuis (holle koker), een leidingsysteem (spiraal) en een koepel. In het project 2010-6 "Ontwikkeling bewateringssysteem voor verticale tuinen" ontwikkelen appellanten een bewaterings- en voedingssysteem en gemoduleerde drager van beplanting voor verticale wanden tot 12 meter met verschillende temperaturen. Met een traditioneel hevelprincipe kan slechts een beperkte hoogte worden overwonnen. Appellanten denken aan het verdelen van de wand in verschillende segmenten, zodat op elk niveau in de juiste behoefte kan worden voorzien.
4.2Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de beoordeling van de vraag of de aangevraagde werkzaamheden zijn aan te merken als S&O de informatie die appellanten hem in het kader van de aanvraag hebben verstrekt het uitgangspunt vormt. Het is noodzakelijk om van de aanvrager voldoende gegevens te verkrijgen met betrekking tot de aard van deze werkzaamheden. Om de technische nieuwheid te beoordelen slaat verweerder, rekening houdend met het eigen technische kunnen en de eigen technische kennis van appellanten, acht op de technische knelpunten die appellanten verwachten te ondervinden. Verweerder heeft in de primaire fase vragen gesteld over de technische nieuwheid van de aangevraagde voorgenomen werkzaamheden. Ook in de bezwaarfase heeft verweerder appellanten in de gelegenheid gesteld aanvullende informatie te verstrekken. Appellanten hebben echter afgezien van een hoorzitting. Verweerder vindt dat hij appellanten ruimschoots in de gelegenheid heeft geteld om alsnog aan te geven waarom de aangevraagde werkzaamheden volgens hen als S&O zouden zijn aan te merken.
Het project 2009-3 "Ontwikkeling waterbergingsdak" is afgewezen omdat appellanten zelf geen technisch nieuw waterbergingsdak of onderdelen daarvan ontwikkelen. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden leiden tot een technisch nieuw ozonfilter, borstel of zandfilter. Appellanten verrichten werkzaamheden met betrekking tot het invoeren en aanpassen van aangeschafte of aan te schaffen technologie of producten, werkzaamheden met betrekking tot bouwkundige en installatietechnische ontwerpen op basis van bestaande technieken en werkzaamheden gericht op het bouwen of inrichten van apparatuur bestemd voor toepassing in de praktijk. Deze werkzaamheden zijn conform artikel 1, onder d, l en c van de Afbakeningsregeling uitgesloten van S&O.
Het project, 2010-3 "Ontwikkeling inbouw zonneboilersysteem" is afgewezen omdat het ontwerpen van een installatie op basis van bestaande technieken niet tot S&O wordt gerekend. De fysieke ontwikkeling in de aanvraagperiode betreft een holle buisconstructie met een kantelscharnierpunt. Appellanten benoemen niet welke technische knelpunten zij bij de ontwikkeling van deze buisconstructie tegenkomen. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden leiden tot een technisch nieuwe holle buisconstructie met kantelscharnierpunt. Appellanten verrichten werkzaamheden met betrekking tot het invoeren en aanpassen van aangeschafte of aan te schaffen technologie of producten en werkzaamheden met betrekking tot bouwkundige en installatietechnische ontwerpen op basis van bestaande technieken. Deze werkzaamheden zijn conform artikel 1, onder d, en l van de Afbakeningsregeling uitgesloten van S&O.
Het project 2010-5 "Ontwikkeling energieopwekking via nokvorsten en dakgoten" is afgewezen omdat het bemeten van een nokvorstboiler om meer inzicht te krijgen in de werking, niet tot S&O wordt gerekend. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden leiden tot een technisch nieuwe dubbelwandige holle koker en kantvlakken. Appellanten verrichten werkzaamheden met betrekking tot in technologische zin niet significante aanpassingen of wijzigingen van bestaande producten of processen en werkzaamheden gericht op het bouwen of inrichten van apparatuur bestemd voor toepassing in de praktijk. Deze werkzaamheden zijn conform artikel 1, onder p en c van de Afbakeningsregeling uitgesloten van S&O.
Het project 2010-6 "Ontwikkeling bewateringssysteem voor verticale tuinen" is afgewezen omdat appellanten zelf geen technisch nieuw bewateringssysteem of onderdelen daarvan voor verticale tuinen ontwikkelen. Het ontwerp voor het hevelsysteem is op basis van bestaande technieken uitgevoerd. Appellanten verrichten werkzaamheden met betrekking tot bouwkundige en installatietechnische ontwerpen op basis van bestaande technieken en werkzaamheden gericht op het bouwen of inrichten van apparatuur bestemd voor toepassing in de praktijk. Deze werkzaamheden zijn conform artikel 1, onder l en c van de Afbakeningsregeling uitgesloten van S&O.
Het project 2011-1 "Ontwikkeling energiedak op hellende daken" is afgewezen omdat appellanten zelf geen technisch nieuw energiedak specifiek voor hellende daken ontwikkelen. Appellanten passen het Energiedak® voor platte daken aan, maar deze aanpassing is niet zodanig dat verweerder de werkzaamheden als S&O aanmerkt. Appellanten ontwikkelen een sandwichpaneel in prefab, inclusief spiraalinstallatie en membraantechniek. Appellanten benoemen echter niet welke technische knelpunten zij tegenkomen bij de ontwikkeling van dit sandwichpaneel. Appellanten verrichten werkzaamheden met betrekking tot in technologische zin niet significante aanpassingen of wijzigingen van bestaande producten of processen en werkzaamheden gericht op het bouwen of inrichten van apparatuur bestemd voor toepassing in de praktijk. Deze werkzaamheden zijn conform artikel 1, onder p en c van de Afbakeningsregeling uitgesloten van S&O.
4.3Naar het oordeel van het College is verweerder bij de beoordeling van de vraag of sprake is van S&O terecht uitgegaan van de informatie die appellanten hem in het kader van de aanvraag hebben verstrekt. Het College stelt vast dat verweerder appellanten voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om aan te tonen dat sprake is van speur- en ontwikkelingswerk bij de aangevraagde projecten. Blijkens de stukken heeft verweerder appellanten op 21 maart 2011 verzocht nadere gegevens over de aanvraag te verstrekken, waarbij per project gedetailleerd is aangegeven welke gegevens nog nodig zijn.
Verweerder heeft in de primaire besluiten en de bestreden besluiten expliciet verwezen naar de relevante bepalingen in de Wva en naar de Afbakeningsregeling. In de bestreden besluiten heeft verweerder daarbij per project aangegeven op grond van welke bepalingen uit de Afbakeningsregeling volgens hem de aangevraagde werkzaamheden niet tot S&O-werk kunnen worden gerekend.
Het College constateert dat appellanten in hun beroepschrift niet per project in op de door verweerder in de bestreden besluiten genoemde afwijzingsgronden ingaan. Het ligt op de weg van appellanten om met concrete argumenten en met (een verwijzing naar) concrete stukken te komen waaruit de onjuistheid van het gemotiveerde standpunt van verweerder zou volgen. In hetgeen appellanten naar voren hebben gebracht ziet het College geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder in het kader van zijn beoordeling of de aangevraagde werkzaamheden tot S&O- werk kunnen worden gerekend, een onjuiste toepassing aan de Afbakeningsregeling heeft gegeven. Nu appellanten niets hebben aangevoerd dat tot een ander oordeel kan leiden, slaagt de stelling van appellanten dat de aangevraagde werkzaamheden wel als S&O zijn aan te merken niet.
5.1Appellanten voeren voorts aan dat vier van de vijf genoemde projecten voortzettingen van projecten zijn die doorlopen vanuit vorige aanvraagperioden. Het bevreemdt appellanten dat deze projecten eerder wel zijn toegewezen en nu worden afgewezen terwijl de aanvraaggegevens niet of nauwelijks zijn gewijzigd.
5.2Verweerder betwist dat het om dezelfde aanvraaggegevens gaat, nu hij nadere inhoudelijke vragen heeft gesteld over de aangevraagde werkzaamheden over de periode januari 2011 tot en met juni 2011. Met de antwoorden die zijn verstrekt verschillen de aanvraaggegevens van de onderhavige aanvragen wel degelijk van de aanvraaggegevens van de aanvragen in het jaar 2009 en 2010. De beantwoording van deze vragen hebben niet inzichtelijk kunnen maken dat sprake is van S&O- werk.
Bovendien voorziet de systematiek van de Wva in een beoordeling per periode, waarbij elke aanvraag zelfstandig wordt getoetst aan de criteria van de Wva. Hierbij geldt dat verweerder niet gehouden is om eventueel in het verleden gemaakte fouten te herhalen. Appellanten kunnen er derhalve geen rechten aan ontlenen dat op basis van een eerder aanvraag een S&O-verklaring is afgegeven.
5.3Zoals het College al eerder heeft overwogen, gaat de systematiek van de Wva uit van een jaarlijkse beoordeling van de aangevraagde projecten. Nu iedere S&O-aanvraag zelfstandig wordt beoordeeld en getoetst aan de criteria van de Wva, konden appellanten er niet zonder meer van uitgaan dat hun aanvragen voor 2011 zouden worden ingewilligd, ook al zijn aanvragen voor eerdere jaren wel gehonoreerd. Dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag mede heeft betrokken het inzicht dat hij op basis van de controle over 2009 heeft gekregen in de aard van de werkzaamheden die appellanten verrichten, doet daar niet aan af. Ook hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.