Onze Minister kan een ontheffing intrekken indien degene aan wie de ontheffing is verleend:
a. niet langer voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid;
(...)"
De E-wet bevat in de artikelen 1, eerste lid, aanhef en onder i, 10, derde lid, en 15, tweede en vijfde lid, vergelijkbare bepalingen.
12.3De intrekkingsbevoegdheid op grond van artikel 2a, vierde lid, Gaswet en artikel 15, vijfde lid, E-wet is geen strikt gebonden bevoegdheid, maar laat ruimte voor een belangenafweging. De minister heeft daarbij de mogelijkheid – zoals hij ook zelf in het bestreden besluit constateert – om, op basis van de belangenafweging, aan de intrekking een overgangstermijn te verbinden.
Aan het niet opnemen van de door Rijsvoort gewenste overgangstermijn legt de minister ten grondslag dat Nuon niet verplicht is om na intrekking van de ontheffingen een netbeheerder aan te wijzen omdat die verplichting veronderstelt dat een net aanwezig is en Nuon ervoor kiest het net te ontmantelen.
Niet in geschil is dat de betrokken netten van Nuon kwalificeren als 'gastransportnet' in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, Gaswet en als 'net' in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, E-wet. Uit artikel 2, eerste lid, Gaswet en artikel 10, derde lid, E-wet volgt dat degene aan wie een (gastransport-)net toebehoort verplicht is voor het beheer van dat net een netbeheerder aan te wijzen. De tekst van deze artikelen is niet voor meerderlei uitleg vatbaar, en er zijn geen aanwijzingen dat de wetgever de reikwijdte van de aanwijzingsverplichting beperkter heeft bedoeld dan uit de wettekst blijkt. De door Nuon aangehaalde passage uit de parlementaire geschiedenis (TK 1997-1998, 25 621, nr. 7, p. 34) leidt niet tot een ander oordeel, nu daaruit weliswaar kan worden afgeleid dat een beoogd netbeheerder de aanwijzing kan afwijzen, maar niet dat daarmee de verplichting voor de eigenaar van het net vervalt om een (andere) netbeheerder aan te wijzen.
Naar het oordeel van het College kan derhalve slechts dan een uitzondering op de aanwijzingsverplichting worden aanvaard, indien daarvoor een uitdrukkelijke wettelijke grondslag voorhanden is. Het College is, afgezien van de hier niet meer aan de orde zijnde ontheffingsmogelijkheid op grond van artikel 2a Gaswet en artikel 15 E-wet, van een dergelijke grondslag niet gebleken. Intrekking van de ontheffing brengt dan ook mee dat de verplichting om een netbeheerder aan te wijzen voor Nuon herleeft, en deze verplichting is ook dan van toepassing indien Nuon het voornemen heeft om de netten als onrendabel te ontmantelen. Dat de uitvoering van dit voornemen ertoe zou leiden dat – zoals de minister betoogt – dan ook geen netten meer voorhanden zijn en daarmee de aanwijsverplichting niet meer geldt, laat onverlet dat de verplichting geldt zolang de netten er liggen en dat Nuon, door deze netten te verwijderen in plaats van daarvoor een netbeheerder aan te wijzen, die verplichting zou schenden.
Dat Nuon Rijsvoort voorafgaand aan het verzoek tot intrekking de mogelijkheid heeft geboden de netten over te nemen en ook in de gelegenheid heeft gesteld om een aansluiting op het openbare net te verkrijgen, kan niet afdoen aan de wettelijke plicht van Nuon als eigenaar van de netten om een netbeheerder aan te wijzen.
Het door de minister ter zitting gehouden betoog dat onder het "oude" ontheffingensysteem – waarmee de minister, naar het College begrijpt, doelt op de situatie van vóór de Beleidsregels van de minister 9 januari 2009 betreffende het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 15, tweede lid, E-wet en artikel 2a, eerste lid, Gaswet – de particuliere netten (waarvoor een ontheffing was verleend) in het vrije domein vielen, en de beheerder ook de vrijheid had om zijn net te ontmantelen, doet aan het voorgaande niet af. Aan de ingetrokken ontheffing waren (inmiddels) immers op grond van de Beleidsregels (publiekrechtelijke) voorschriften verbonden, die de netten van Nuon onderwierpen aan (een vorm van) publiekrechtelijke regulering en die Nuon niet langer de vrijheid lieten haar netten uit bedrijf te nemen. In ieder geval doen eventuele aan de ontheffing te ontlenen vrijheden geen afbreuk aan verplichting om, bij ontbreken van een dergelijke ontheffing, een netbeheerder aan te wijzen.
12.4Gelet op het voorgaande heeft de minister zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de regel dat een eigenaar van een net verplicht is een netbeheerder aan te wijzen, niet van toepassing is indien de neteigenaar – zoals Nuon in het voorliggende geval – besluit tot ontmanteling van dat net. Hieraan verbindt het College de conclusie dat de minister – in aanmerking genomen de belangen van Rijsvoort bij ongestoorde energievoorziening – niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het verbinden van een overgangstermijn aan de intrekking van de ontheffingen. De bestreden besluiten zijn in zoverre in strijd met artikel 3:4, tweede lid, Awb.