Uitspraak
1.Het procesverloop in hoger beroep
2.De uitspraak van de accountantskamer
3.De beoordeling van het hoger beroep
Medio 2008 is de relatie tussen appellante en [C] verstoord geraakt. Betrokkene heeft een balans van de eenmanszaak per 31 augustus 2008 opgesteld en een vermogensopstelling gemaakt. Tevens is hij betrokken geweest bij de besprekingen tussen appellante en [C] over een eventuele overname van de onderneming.
De onderneming van appellante is per 1 januari 2010 opgeheven. [C] is per die datum een soortgelijke onderneming gestart, waarvoor betrokkene administratieve diensten verleende. Per 23 maart 2010 is het huwelijk van appellante en [C] geëindigd. Appellante is per 14 september 2010 in staat van faillissement verklaard.
a. zijn verplichtingen betreffende appellante tegenover het UWV heeft verzaakt;
b. zonder instemming van appellante een aangifte inkomstenbelasting 2007 heeft
ingediend, die incompleet bleek en die hij ondanks specifiek verzoek heeft
nagelaten te corrigeren;
c. ten onrechte weigert de privé-ordner 2007 terug te geven;
d. zonder instemming van appellante de jaarrekening 2007 betreffende haar eenmanszaak bij de belastingdienst heeft ingediend, waarbij betrokkene
onduidelijk heeft gelaten of hij de door appellante verlangde correcties heeft
aangebracht en zo ja, welke;
e. de boekhouding van haar eenmanszaak heeft vervalst door deze zodanig te
veranderen dat er kastekorten blijken te zijn ontstaan;
f. zich in de echtscheiding van appellante partijdig heeft opgesteld, zich
schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling en heeft nagelaten de tussen
appellante en haar ex-echtgenoot gemaakte afspraken aangaande de overname van
de eenmanszaak op schrift te stellen;
g. zonder instemming van appellante en zonder te beschikken over alle gegevens een
onjuiste jaarrekening 2008 heeft samengesteld betreffende de eenmanszaak van
appellante;
h. ten onrechte informatie betreffende appellante en haar eenmanszaak heeft verstrekt
aan een derde.
Volgens appellante heeft betrokkene geen gehoor gegeven aan het verzoek van het UWV tot het invullen en retourneren van het inkomensformulier. Zij bestrijdt dat betrokkene daartoe geen machtiging had en heeft als bijlage bij het hoger beroepschrift een machtiging gedateerd 27 augustus 2008 overgelegd.
Appellante voert voorts aan dat betrokkene heeft nagelaten haar te informeren over de door het UWV toegezonden beslissing op bezwaar.
klemom het totale bedrag van € 10.727,04 naar ons over te maken. Het dient uiterlijk vóór 17 augustus 2008 op ons bankrekeningnummer rekening 66.32.74.974 o.v.v. betalingskenmerk 114187526 te zijn bijgeschreven.
17 december 2007 gaf u aan dat deze termijn te kort door de bocht is. Met de brief van 4 januari 2008 wordt in reactie uitstel verleend tot 18 januari 2008. Naar aanleiding van een telefonisch onderhoud wordt per brief van 18 januari 2008 aan uw accountant verder uitstel verleend tot 1 februari 2008. Naar aanleiding van een telefonisch onderhoud op 8 februari 2008 met de accountant, waarin die aangaf 10 dagen ziek te zijn geweest, wordt telefonisch
verder uitstel verleend tot 18 februari 2008.
Per brief van 2 juni 2008 van UWV aan de accountant wordt aangegeven dat het formulier nog steeds niet ingediend is en wordt uitstel verleend tot 18 juni 2008.
(…)”
Zoals betrokkene terecht heeft aangevoerd heeft appellante niet duidelijk gemaakt welke informatie onjuist en/of onvolledig is geweest in de door betrokkene samengestelde jaarrekening 2007 en de door hem ingediende aangifte inkomstenbelasting 2007. Appellante heeft eerst ter zitting van het College concreet posten genoemd die volgens haar onjuist zijn, hetgeen door betrokkene is weersproken. Door pas in een zo laat stadium dit verwijt feitelijk te onderbouwen, terwijl de mogelijkheid daartoe wel eerder bestond, handelt appellante in strijd met het beginsel van een goede procesorde. Het College wijst er hierbij op dat het appellante uit hetgeen de accountantskamer ter zake heeft overwogen duidelijk had kunnen en behoren te zijn dat juist het ontbreken van een feitelijke onderbouwing van dit klachtonderdeel tot ongegrondverklaring ervan had geleid, zodat zij er eens te meer op bedacht had kunnen zijn dat een feitelijke onderbouwing nodig was.
Deze grief slaagt niet.
Appellante stelt dat zij, anders dan de accountantskamer heeft overwogen, betrokkene niet heeft verzocht om een vermogensopstelling. Wel heeft zij betrokkene herhaaldelijk verzocht het akkoord inzake de gezamenlijke vermogensopstelling op schrift te stellen maar betrokkene heeft niet op die verzoeken gereageerd. Betrokkene heeft volgens appellante tevens nagelaten de vaststelling van het overnamebedrag op schrift te stellen, ondanks een schriftelijke toezegging daartoe, en heeft ook nagelaten een intentieverklaring op te stellen hetgeen hij had toegezegd.
Deze grief faalt.
Ook deze grief slaagt niet.
De accountantskamer heeft niet onjuist gehandeld door zijn overtuiging dat betrokkene met zijn handelen goede bedoelingen heeft gehad, mee te laten wegen bij de keuze van de op te leggen tuchtrechtelijke maatregel.
4.De beslissing
19 december 2013.