3.Op grond van de in de bijlage bij het besluit genoemde communautaire en nationale bepalingen is de volledige betaling van de door de landbouwer aangevraagde rechtstreekse landbouwsteun afhankelijk gesteld van de naleving van regels op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn en eisen inzake een goede landbouw- en milieuconditie. Bij niet-naleving van deze randvoorwaarden wordt het steunbedrag gekort of ingetrokken.
4.1De randvoorwaarde in artikel 4, derde lid, van het Besluit houdt de verplichting in een dier dat gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze te verzorgen, en wanneer die zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt, zo spoedig mogelijk een dierenarts te raadplegen.
4.2.1Niet in geschil is dat bij de controle op 26 maart 2010 een rund is aangetroffen dat gewond was aan een oog. Evenmin is in geschil dat de wond al enige dagen oud was ten tijde van de controle en nog niet was behandeld. Appellant voert aan dat de wond relatief klein was en hem bij de controle van zijn dieren niet is opgevallen. Het was geen ernstige wond. Dit is bevestigd door appellants dierenarts, die het dier daags na de controle heeft gezien.
4.2.2Het College is van oordeel dat appellants stelling dat de wond niet opvallend of ernstig was niet kan afdoen aan de constatering door verweerder van de niet-naleving van de betreffende randvoorwaarde. Voor de toepassing van artikel 4, derde lid, van het Besluit is de ernst van de verwonding immers niet relevant. Nu vaststaat dat een rund met een oogwond is aangetroffen bij de eerste controle en dat deze wond enige dagen niet was behandeld, is sprake van een niet-naleving van artikel 4, derde lid, van het Besluit.
4.3.1Tevens staat vast dat bij de controle op 11 augustus 2010 runderen zijn aangetroffen die kreupel waren in verband met klauwproblemen. Appellant voert aan dat zijn bedrijf deelneemt aan een klauwbehandelingsprogramma waarin maandelijks klauwbekappingen en controles worden uitgevoerd bij appellants dieren door een deskundige klauwbekapper. Het rund met de dikke achterpoot heeft passende zorg gekregen van appellant. Het inschakelen van een veearts blijft altijd een afweging. Verder stelt appellant dat levende have nu eenmaal op ieder moment iets kan gaan mankeren.
4.3.2Appellants betoog doet niet af aan het feit dat tijdens de controle dieren met klauwproblemen zijn aangetroffen en dat deze niet onmiddellijk op passende wijze zijn verzorgd, of dat hiervoor een dierenarts is geraadpleegd. Dat appellant deelneemt aan een klauwbehandelingsprogramma, betekent niet dat hij de maandelijkse behandeling van de klauwbekapper kan afwachten indien dieren tussentijds kreupel blijken. Ook op dit punt heeft verweerder terecht een niet-naleving geconstateerd van artikel 4, derde lid, van het Besluit.
4.4De niet-naleving van de randvoorwaarde in artikel 4, derde lid, van het Besluit in 2008 staat in rechte vast, zodat verweerder deze terecht heeft betrokken bij zijn besluitvorming over de niet-naleving van dezelfde randvoorwaarde in 2010.
4.5Ter zitting heeft verweerder nog gesteld dat tijdens één van de controles tevens een rund met een bult is aangetroffen en dat deze constatering eveneens ten grondslag gelegd dient te worden aan de niet-naleving van artikel 4, derde lid, van het Besluit. Naar het oordeel van het College is het in strijd met de goede procesorde dit feit eerst ter zitting aan de niet-naleving ten grondslag te leggen. Deze constatering dient dan ook buiten beschouwing te blijven bij de beoordeling van het beroep.
5.1Artikel 4, tweede lid, van het Besluit verplicht de landbouwer om een dier dat wordt gehouden in een veehouderijsysteem waar zijn welzijn afhangt van frequente verzorging door de mens regelmatig dan wel tenminste dagelijks te controleren.
5.2Appellant stelt dat uit het enkele feit dat hij het rund met de oogwond een aantal dagen niet heeft opgemerkt, niet de conclusie kan worden getrokken dat hij zijn dieren niet heeft gecontroleerd. Appellant controleert zijn dieren per koppel tijdens de melkgang en niet individueel. Het rund viel niet op omdat het in goede conditie was en geen afwijkend gedrag vertoonde. De oogwond was bovendien niet ernstig.
5.3Genoemde randvoorwaarde verplicht appellant ertoe om zijn dieren tenminste dagelijks te controleren. Die controleplicht gaat bovendien - gelet op het doel ervan - verder dan een grove schouw van de dieren. In dit licht bezien heeft verweerder, gelet op het feit dat de controleur en dierenarts van de AID de enkele dagen oude, onbehandelde oogwond hebben opgemerkt, terecht aangenomen dat appellant niet naar behoren heeft voldaan aan zijn verplichting om dit dier regelmatig dan wel dagelijks te controleren.
6.1Ingevolge artikel 5, vierde lid, van het Besluit dient de behuizing van een dier zodanig te zijn geconstrueerd en in een zodanige staat van onderhoud te verkeren dat er geen scherpe randen of uitsteeksels zijn die het dier kunnen verwonden.
6.2Appellant stelt dat de AID ten onrechte heeft geconstateerd dat een rund in een kapotte ligbox stond. Er waren wel kapotte ligboxen, maar deze waren niet toegankelijk voor de dieren. Appellant had deze afgeschermd van de stal met een fysieke scheiding. Deze niet-naleving is dan ook ten onrechte betrokken in de vaststelling van de randvoorwaardenkorting.
6.3Verweerder stelt dat hij uitgaat van de bevindingen van de AID in het rapport. Hieruit blijkt dat de AID het rund in de kapotte ligbox heeft aangetroffen. Van een fysieke scheiding wordt geen melding gemaakt in het rapport. Deze is dan ook niet waargenomen ten tijde van de controle.
6.4Het College acht de enkele, niet met bewijs onderbouwde stelling van appellant dat de dieren door een afscheiding de kapotte ligboxen niet konden bereiken onvoldoende om de bevindingen in het rapport te weerleggen. Met deze bevindingen heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de kapotte ligboxen bereikbaar waren voor de dieren en dat zich een rund bevond in een stal met uitstekende delen. Dit betekent dat sprake is van een niet-naleving van artikel 5, vierde lid, van het Besluit en dat verweerder deze terecht in de vaststelling van deze randvoorwaardenkorting heeft betrokken.
7.1Tevens stelt appellant de hoogte van de randvoorwaardenkorting aan de orde.
Verweerder heeft ten onrechte de kortingen in verband met de oogwond voor de niet-naleving van de randvoorwaarden in artikel 4, tweede lid, en derde lid van het Besluit laten cumuleren. Deze twee niet-nalevingen vloeien bovendien uit elkaar voort en vormen geen aparte overtredingen. Bovendien betreft het niet-nalevingen van geringe omvang die een matiging van de korting rechtvaardigen.
7.2Deze gronden slagen niet. Verweerder heeft geen cumulatie van randvoorwaardenkortingen toegepast. Anders dan appellant betoogt, gaat het niet om hetzelfde feit dat niet met twee kortingen zou mogen worden bestraft. Weliswaar houden de hier bedoelde constateringen beide verband met de oogwond en vloeien zij in die zin voort uit hetzelfde feitencomplex, maar zij hebben betrekking op de overtreding van twee te onderscheiden randvoorwaarden die zelfstandig met een korting kunnen worden gesanctioneerd.