In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 december 2013, gaat het om de toekenning van bedrijfstoeslag aan appellante, een maatschap, voor de jaren 2010 en 2011. De staatssecretaris van Economische Zaken had eerder de hoogte van de bedrijfstoeslag vastgesteld, maar de bezwaren van appellante tegen deze besluiten werden ongegrond verklaard. Appellante had een perceel grasland gepacht van de Stichting Luchthaven [vestigingsplaats], dat gelegen was op het vliegveld [vestigingsplaats]. De staatssecretaris weigerde echter de uitbetaling van de bedrijfstoeslag voor dit perceel, omdat het volgens hem niet als subsidiabele landbouwgrond kon worden aangemerkt, gezien de recreatieve en infrastructurele functies van het perceel.
Tijdens de zitting op 3 oktober 2013 werd door appellante betoogd dat het perceel wel degelijk voor landbouwactiviteiten werd gebruikt, zoals het maaien van gras voor veevoer. Het College oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de eerdere uitvoeringspraktijk en dat de beleidswijziging niet zonder voorafgaande aankondiging kon worden doorgevoerd. Het College concludeerde dat de besluiten van de staatssecretaris onterecht waren en dat appellante recht had op de bedrijfstoeslag voor het perceel, met uitzondering van het gedeelte dat niet subsidiabel was.
De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht, vooral in situaties waar eerdere besluiten en uitvoeringspraktijken een rol spelen. Het College heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van appellante, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die op € 944,- werden vastgesteld.