In deze zaak heeft appellante, handelend onder de naam [B], beroep ingesteld tegen een besluit van de Kamer van Koophandel Gooi-, Eem- en Flevoland, waarin een bijdrage in rekening werd gebracht over de jaren 2009 en 2010. De procedure begon met een brief van appellante op 9 maart 2010, waarin zij bezwaar maakte tegen het besluit van 27 januari 2010, dat haar bezwaren ongegrond verklaarde. De Kamer van Koophandel had appellante een bijdrage opgelegd op basis van de Handelsregisterwet 2007 (Hrw), die op 1 juli 2008 in werking trad. De wet verplichtte bepaalde ondernemingen en rechtspersonen om zich in te schrijven in het handelsregister, en stelde dat een bijdrage verschuldigd is voor ieder kalenderjaar waarin de onderneming in Nederland is gevestigd.
De kern van het geschil was of appellante terecht een bijdrage over 2009 was opgelegd, gezien het feit dat haar inschrijving pas op 8 januari 2010 had plaatsgevonden. Appellante voerde aan dat zij tijdig had opgave gedaan voor inschrijving en dat de bijdrage pas vanaf de datum van inschrijving in rekening gebracht had moeten worden. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde echter dat, op basis van de Hrw, de bijdrage verschuldigd was voor elk kalenderjaar waarin de onderneming in Nederland was gevestigd, ongeacht de datum van inschrijving.
Het College concludeerde dat appellante over 2009 een bijdrage verschuldigd was, omdat zij al in Nederland gevestigd was. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan op 13 juni 2013 door de rechters J.L.W. Aerts, H.A.B. van Dorst-Tatomir en E. Dijt, met mr. S.D.M. Michael als griffier.