In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 november 2013, werd het beroep van appellant, een pachter van grasland op vliegveld Texel, gegrond verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de staatssecretaris van Economische Zaken, die de bedrijfstoeslag voor de jaren 2010 en 2011 had geweigerd. De staatssecretaris stelde dat de opgegeven percelen niet als subsidiabele landbouwgrond konden worden aangemerkt, omdat deze percelen hoofdzakelijk een recreatieve en infrastructurele functie vervulden in het kader van de luchtvaart. Appellant betwistte dit en voerde aan dat hij de percelen als normale landbouwgrond bewerkte en dat er geen luchtvaart- of recreatieve activiteiten op plaatsvonden.
Het College oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had aangetoond dat de percelen niet geschikt waren voor landbouwactiviteiten. Het College wees erop dat appellant op een gedeelte van perceel 10 landbouwactiviteiten had verricht, zoals maaien en bemesten, en dat deze activiteiten niet ondergeschikt waren aan de luchtvaartactiviteiten. Het College concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de percelen niet als subsidiabele hectaren konden worden aangemerkt.
Daarom werd het besluit van de staatssecretaris vernietigd en werd hij opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van appellant, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant, vastgesteld op € 472,-. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van de geschiktheid van percelen voor landbouwdoeleinden, vooral in situaties waar meerdere functies van de grond in het geding zijn.