ECLI:NL:CBB:2013:26
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen voorlopige voorziening van de rechtbank Rotterdam; onbevoegdheid College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellant [A] tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De uitspraak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in verband met een last onder dwangsom die door de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) aan appellant is opgelegd. De AFM had op 3 mei 2012 een last onder dwangsom opgelegd aan appellant, welke last gepubliceerd zou worden indien de dwangsom werd verbeurd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft op 22 juni 2012 in een aangevallen uitspraak op dit verzoek beslist. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, maar het College heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep. Het College overweegt dat de aangevallen uitspraak geen definitieve inhoudelijke beslissing betreft, maar slechts een voorlopig oordeel. Appellant heeft in de procedure zijn standpunten naar voren kunnen brengen, en de voorzieningenrechter heeft deze in zijn beoordeling kunnen meenemen. Het College concludeert dat er geen grond is voor doorbreking van het appelverbod, en dat de voorzieningenrechter niet in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde. De uitspraak van het College is gedaan op 18 juni 2013, waarbij het College zich onbevoegd verklaart en geen proceskostenveroordeling oplegt.