ECLI:NL:CBB:2013:246

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 november 2013
Publicatiedatum
25 november 2013
Zaaknummer
AWB 12/558
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening jaarlijkse bijdrage handelsregister en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak, die werd behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, ging het om de jaarlijkse bijdrage voor het handelsregister over het jaar 2012 die door de Kamer van Koophandel Zuidwest-Nederland aan appellante, [A] B.V., in rekening was gebracht. Bij factuur van 2 februari 2012 werd appellante ingedeeld in tariefgroep 6, met een totale jaarlijkse bijdrage van € 127,19. Appellante maakte bezwaar tegen deze bijdrage, dat door de verweerster op 27 april 2012 gegrond werd verklaard, waarbij het eerdere besluit werd herroepen en alleen de bijdrage voor Registreren en de SER opslag in rekening werd gebracht. Het bezwaar tegen de bijdragen over de voorafgaande jaren werd echter niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door appellante.

Tijdens de zitting op 26 september 2013 was appellante niet vertegenwoordigd, terwijl de verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigden. Het College constateerde dat het beroep niet betrekking had op de jaarlijkse bijdragen over 2011 en 2012, maar dat er wel een geschil bestond over de restitutie van de jaarlijkse bijdragen over de acht voorgaande jaren. Appellante betoogde dat verweerster het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard.

Het College oordeelde dat verweerster het verzoek van appellante om herziening van de jaarlijkse bijdrage handelsregister had moeten opvatten als een verzoek om terug te komen van eerdere besluiten. Het College stelde vast dat er geen rechtsregel was die dit zou verhinderen, zelfs niet zonder nieuwe feiten of omstandigheden. Verweerster had ten onrechte het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard en diende alsnog een primair besluit te nemen op het verzoek van appellante. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerster op om het betaalde griffierecht aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 12/558
24300

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2013 in de zaak tussen

[A] B.V., appellante

(gemachtigde: L.J. de Bil),
en

Kamer van Koophandel Zuidwest-Nederland, verweerster

(gemachtigde: C.P. Ansems en J. Hamacher).

Procesverloop

Bij factuur van 2 februari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerster appellante de jaarlijkse bijdrage handelsregister over het jaar 2012 in rekening gebracht.
Bij besluit van 27 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellante dat was gericht tegen de jaarlijkse bijdrage handelsregister 2012 gegrond verklaard. Verweerster heeft daarbij het besluit van 2 februari 2012 herroepen en heeft appellante alleen de bijdrage voor Registreren en de SER opslag in rekening gebracht. Voorts heeft verweerster het bezwaar van appellante gericht tegen de bijdrage handelsregister over de voorafgaande jaren niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2013.
Namens appellante is, zoals vooraf aangekondigd, niemand verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Overwegingen

1.
Bij factuur van 2 februari 2012 heeft verweerster appellante de jaarlijkse bijdrage handelsregister over het jaar 2012 in rekening gebracht. Blijkens deze factuur is appellante ingedeeld in tariefgroep 6. De jaarlijkse bijdrage bedraagt in totaal € 127,19.
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van appellante over 2012 gegrond verklaard omdat het bedrijf ten onrechte niet was ingedeeld in de categorie Pensioenvennootschappen. Het bezwaar van appellante gericht tegen de facturen over de voorafgaande jaren heeft verweerster niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig is ingediend. Coulancehalve heeft verweerster het gedeelte van de jaarlijkse bijdrage handelsregister over het jaar 2011 dat appellante teveel heeft betaald, gerestitueerd.
2.
Het College stelt vast dat het beroep geen betrekking heeft op de jaarlijkse bijdragen handelsregister over 2011 en 2012. Partijen verschillen van mening over de vraag of verweerster de jaarlijkse bijdragen over de acht voorgaande jaren (alsmede kosten van de gerechtsdeurwaarder) moet restitueren. Volgens appellante heeft verweerster het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
3.
Het College overweegt als volgt.
In het bezwaarschrift verzoekt appellante verweerster om het bedrag voor de jaarlijkse bijdrage handelsregister 2012 te herzien, alsmede dit ook met terugwerkende kracht voor de voorgaande jaren te doen. Naar het oordeel van het College had verweerster dit verzoek moeten opvatten als een verzoek terug te komen van de eerdere besluiten die betrekking hebben op de jaarlijkse bijdrage handelsregister. Immers, zoals het College eerder heeft overwogen (zie onder andere de uitspraak van 28 september 2010 (AWB 09/1030, ECLI:NL:CBB:2010:BN9209) staat geen rechtsregel eraan in de weg dat een bestuursorgaan terugkomt van een door hem genomen besluit, dat naar nationaal recht definitief is geworden, zelfs niet indien geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Indien het bestuursorgaan weigert van een definitief geworden besluit terug te komen, dient echter de bestuursrechter het oorspronkelijke besluit tot uitgangpunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden van het oorspronkelijke besluit terug te komen. Daarbij ligt het op de weg van de indiener van het verzoek om zodanige feiten of omstandigheden naar voren te brengen.
Verweerster heeft derhalve ten onrechte besloten tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellante. Verweerster dient alsnog een (primair) besluit te nemen op het verzoek van appellante. Daarbij dient verweerster te betrekken dat, zoals namens verweerster ter zitting van het College te kennen is gegeven, sinds 2008 zogenaamde 'pensioen- en stamrecht-bv’s' in aanmerking komen voor de verlaagde jaarlijkse bijdrage handelsregister omdat deze vennootschappen niet rechtstreeks deelnemen aan het economisch verkeer. Ter zitting is echter niet komen vast te staan dat appellante overeenkomstig de handelwijze van verweerster hierover is geïnformeerd. Alvorens een besluit te nemen zal verweerster appellante eerst in de gelegenheid moeten stellen haar verzoek nader te onderbouwen.
4.
Het beroep is gegrond en het College vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerster zal naar aanleiding van het verzoek van appellante om herziening van de jaarlijkse bijdragen handelsregister over de jaren voorafgaand aan 2011 een primair besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, bepaalt het College dat verweerster aan appellante het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard;
  • draagt verweerster op een primair besluit te nemen op het verzoek van appellante met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerster op het betaalde griffierecht van € 310,- aan appellante te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2013.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. P.M. Beishuizen