ECLI:NL:CBB:2013:243

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
21 november 2013
Zaaknummer
AWB 12/345
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens overtreding van de Verordening monitoring kritische stoffen bij kalveren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 november 2013 uitspraak gedaan in het beroep van appellant, die een boete van € 1.500 had gekregen van het Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees. De boete was opgelegd wegens het niet voldoen aan de verplichtingen van de Verordening monitoring kritische stoffen bij kalveren (PVV) 2008. Appellant had op 21 maart 2012 beroep ingesteld tegen de uitspraak van het tuchtgerecht, dat op 8 februari 2012 had geoordeeld dat appellant zijn kalveren niet had laten onderzoeken op kritische stoffen, zoals vereist door de verordening. Tijdens de zitting op 2 oktober 2013 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij betoogde dat zijn kalveren niet onder de werking van de verordening vallen omdat hij ze slacht als ze elf tot twaalf maanden oud zijn. Hij stelde dat de verordening een gelegenheidsdefinitie hanteert en dat hij niet verplicht is om zich aan de regels te houden zolang SKV, de controleorganisatie, betrokken is, omdat hij deze niet als onafhankelijk beschouwt. Het College heeft echter geoordeeld dat de verordening duidelijk is en dat appellant als houder van kalveren verplicht is om zijn dieren te laten onderzoeken. Het College heeft de argumenten van appellant verworpen en bevestigd dat de opgelegde boete passend is. De uitspraak van het College bevestigt de noodzaak voor ondernemers in de kalfsvleesproductie om zich aan de geldende regelgeving te houden en benadrukt het belang van onafhankelijke monitoring.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
12/345 13 november 2013
20312
Uitspraak in de zaak van:
[A], te [woonplaats], appellant van een uitspraak van het Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees, kamer primaire sector (tuchtgerecht), van 8 februari 2012, met nummer TPVV 10/2011.

1.De procedure

Appellant heeft op 21 maart 2012 beroep ingesteld tegen bovenvermelde uitspraak van het tuchtgerecht.
Bij brief van 16 april 2012 heeft de secretaris van het tuchtgerecht op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 2 oktober 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant is in persoon verschenen. Voor het Productschap Vee en Vlees (Productschap) zijn verschenen
mr. R.B.R. Henke en ir. H. Bekman.

2.De grondslag van het geschil

De Verordening monitoring kritische stoffen bij kalveren (PVV) 2008 (de Verordening) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“ Artikel 1
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt verstaan onder:
(…)
f. kalf: rund, van tenminste één maand oud, bestemd voor de kalfsvleesproductie en niet ouder dan twaalf maanden, met uitzondering van zodanige dieren in een dierproef als bedoeld in de Wet op de dierproeven;
g. kalfsvlees: vlees van een geslacht kalf;
(…)
p. basismonitoring: periodieke bemonstering en monsteranalyse op de afwezigheid van kritische stoffen bij kalveren en kalfsvlees, uitgevoerd door de voorzitter;
(…)
Artikel 2
(…)
2. Houders en be- of verwerkers zijn verplicht kalveren en kalfsvlees te doen onderzoeken op de afwezigheid van kritische stoffen, volgens de voorschriften gesteld bij of krachtens deze verordening.
3. De in de vorige leden bedoelde ondernemers kunnen aan de in het tweede lid bedoelde verplichting voldoen door:
a. deel te nemen aan een erkend kwaliteitssysteem, dan wel;
b. deel te nemen aan de basismonitoring.
Artikel 3
1. Het is verboden kalveren af te voeren van een bedrijf dat de kalveren niet heeft doen onderzoeken op de afwezigheid van kritische stoffen (…).
Artikel 6
1. De houder is verplicht zich bij het productschap aan te melden voor registratie in het register monitoring kritische stoffen.
(…)
Artikel 14
Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening worden tuchtrechtelijke maatregelen gesteld zoals voorzien in de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.”

3.Het berechtingsrapport

Appellant heeft twee bedrijven - een gevestigd te [woonplaats] en een gevestigd te [vestigingsplaats] - waar hij kalveren houdt. Ten aanzien van appellant en zijn bedrijven is op 11 oktober 2011 een berechtingsrapport opgemaakt ter zake van overtreding van de Verordening. Dat vermeldt dat beide bedrijven niet deelnemen aan het basismonitoringsprogramma of aangesloten zijn bij een erkend kwaliteitssysteem ter controle op het gebruik van kritische stoffen. In de periode van 1 januari 2011 tot en met 19 april 2011 zijn van het bedrijf te [vestigingsplaats] 302 kalveren van een jaar of jonger met bestemming slachterij of export afgevoerd. Over deze bevindingen is appellant op 7 april 2011 telefonisch gehoord. Het berechtingsrapport vermeldt dat hij op vragen van de controleur het volgende verklaarde:
“ Ik heb geen problemen met controles. (…) (I)edereen heeft hier de laatste jaren zonder problemen controles uit kunnen voeren. Het SKV (toevoeging College: Stichting Kwaliteitsgarantie Vleeskalversector) is in mijn ogen niet onafhankelijk, werkt niet volgens haar eigen statuten en is meer een verlengstuk van de VanDrie Group. Ik ben nergens bij aangesloten en voel mij dan ook niet verplicht mij aan een Verordening te houden.”

4.De bestreden tuchtuitspraak

Het tuchtgerecht heeft appellant een geldboete opgelegd van € 1.500, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, wegens het in het jaar 2011 op beide bedrijven overtreden van de verplichtingen zich aan te melden voor registratie in het register monitoring kritische stoffen (artikel 6 Verordening) en deel te nemen aan het basismonitoringsprogramma of aan een erkend kwaliteitssysteem (artikel 2, derde lid, in verbinding met het tweede lid, Verordening) en voorts wegens het van het bedrijf te [vestigingsplaats] in de periode van 1 januari 2011 tot en met 19 april 2011 afvoeren van 302 kalveren zonder dat deze zijn onderzocht op de afwezigheid van kritische stoffen (artikel 3 Verordening).
Voor zover in het kader van het beroep van belang heeft het tuchtgerecht het volgende overwogen, waarbij voor “betrokkene” appellant moet worden gelezen:
“ Noch uit de tekst noch uit de toelichting bij de verordening blijkt dat de monitoringsplicht uitsluitend zou zien op runderen met een leeftijd van één tot acht maanden, zoals betrokkene tracht te bepleiten. Aangenomen mag worden dat het Productschap zich met de verordening heeft gericht tot alle ondernemers in de gehele kalfsvleesproductiesector met dieren tot en met twaalf maanden. Men wil de sector, in de gehele keten, behoeden voor imagoverlies bij de consument en de afnemers als gevolg van het gebruik van kritische stoffen. (…)
Betrokkene heeft aangevoerd dat, als hij al onder de monitoringsplicht valt, hij geen gebruik wenst te maken van SKV omdat hij meent dat SKV geen onafhankelijke controle-organisatie is en het door het productschap geboden alternatief geen soelaas biedt of duurder is.
Het Tuchtgerecht is van oordeel dat dit verweer moet worden afgewezen. De verordening (…) voorziet in een stelsel van aanmelding en registratie van de ondernemer voor de monitoring. (…) Daarbij zal leidend moeten zijn dat een van de ondernemer onafhankelijke monitoring plaats vindt. Betrokkene heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat dat SKV of SGS niet aan deze maatstaf voldoen, zodat dit aspect in deze procedure verder geen rol kan spelen. Het is voor betrokkene een vrije ondernemerskeuze welke controle organisatie hij wil laten monitoren. Of betrokkene zich daarbij laat leiden door de tariefstelling van de controleorganisatie, dan wel andere aspecten is hier niet relevant. Het Tuchtgerecht treedt niet in de tariefstelling van de monitoring.”

5.Het standpunt van appellant

Volgens appellant vallen zijn kalveren niet onder de werking van de Verordening, want hij laat zijn runderen slachten als zij elf à twaalf maanden oud zijn. Op grond van Europese regelgeving mag hij zijn product na acht maanden niet als kalfsvlees leveren. Slacht van dieren tussen de acht en de twaalf maanden mag niet als kalfsvleesproductie worden gezien. Hij produceert jong rundvlees en levert ook niet aan een kalverslachterij, maar aan een runderslachterij. Volgens appellant is in de Verordening een gelegenheidsdefinitie gekozen. In Europa mag alleen vlees van onder de acht maanden als kalfsvlees worden verhandeld.
Appellant kan zich bovendien niet met de tuchtuitspraak verenigen, omdat het tuchtgerecht niet inhoudelijk is ingegaan op het door hem naar voren gebrachte feit dat kalverhouders niet de mogelijkheid is geboden om met een andere controleorganisatie in zee te gaan dan SKV. Appellant heeft bezwaar tegen monitoring als dit door SKV wordt uitgevoerd. SKV is naar zijn mening geen onafhankelijke controleorganisatie, maar een verlengstuk van de VanDrie Group (VDG), wereldmarktleider op het gebied van kalfsvlees die in de gehele keten actief is en die, aldus appellant, de totale controle en zeggenschap over SKV heeft. Appellant is bereid zich door een onafhankelijk orgaan te laten controleren, maar heeft van de secretaris van het Productschap begrepen dat indien hij aan het basismonitoringsprogramma deelneemt (ook) SKV wordt ingeschakeld om op zijn bedrijven te komen controleren. De hem naar aanleiding van deze procedure geboden mogelijkheid van een andere controleorganisatie is nooit naar de kalverhouders gecommuniceerd.
Voorts is appellant van mening dat alle kalverhouders en rundvleesproducenten tegen gelijke tarieven vrij voor een controlerende instantie moeten kunnen kiezen. Appellant is gekant tegen de huidige praktijk die volgens hem inhoudt dat degenen die met SKV in zee gaan veel lagere tarieven doorberekend krijgen dan een ondernemer die daartoe niet bereid is. Wanneer de mogelijkheid om de controle door een andere controle-instantie dan SKV te laten uitvoeren aan de gehele sector wordt meegedeeld, zal appellant opnieuw de overweging maken wel of niet voor SKV of een andere controleorganisatie te kiezen, waarneer zijn afnemers dat vragen.

6.De beoordeling van het geschil

6.1
Het College onderschrijft hetgeen het tuchtgerecht heeft overwogen over het toepassingsbereik van de Verordening. De Verordening definieert het begrip kalf in duidelijke bewoordingen als een rund van ten minste één maand en niet ouder dan twaalf maanden. In Europese regelgeving - zie artikel 113 ter, in verbinding met Bijlage XI bis, van Verordening 1234/2007/EG (“Integrale-GMO-verordening”; Pb 2007, L 299, blz. 1) - is ten behoeve van de afzet van vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden voorgeschreven dat een indeling in het slachthuis moet plaatsvinden in twee categorieën - te weten ‘V’ voor runderen die niet ouder zijn dan acht maanden en ‘Z’ voor runderen die ouder zijn dan acht maanden maar niet ouder dan twaalf maanden - en de verkoopbenaming in Nederland voor vlees van die twee categorieën van runderen respectievelijk ‘kalfsvlees’ en ‘rosé-kalfsvlees’ moet zijn. Die enkele omstandigheid dwingt niet tot een andere uitleg van het begrip kalf in de Verordening en maakt evenmin de begripsomschrijving in de Verordening onverenigbaar met het Unierecht. Appellant is naar het oordeel van het College terecht aangemerkt als houder van kalveren in de zin van de Verordening. Dit betekent dat op appellant de verplichting rust zijn kalveren op de afwezigheid van kritische stoffen te doen onderzoeken - aan welke verplichting hij kan voldoen door aan een erkend kwaliteitssysteem of aan de basismonitoring deel te nemen - dat het appellant verboden is van zijn bedrijf kalveren af te voeren die niet op de afwezigheid van kritische stoffen zijn onderzocht en dat hij verplicht is zich aan te melden voor registratie in het register monitoring kritische stoffen.
6.2.1
Appellant erkent dat hij niet aan de in deze verplichtingen heeft voldaan en tevens dat in 2011 op zijn bedrijf te [vestigingsplaats] het in artikel 3 Verordening bedoelde verbod is overtreden. Appellant stelt dat niet van hem kan worden verlangd aan deze verplichtingen te voldoen, zolang bij de uitvoering daarvan SKV betrokken is. Het College overweegt hierover het volgende.
6.2.2
Appellant heeft, als gezegd, de keuze tussen deelname aan een erkend kwaliteitssysteem of aan de door het Productschap georganiseerde basismonitoring. De bezwaren van appellant tegen de dienstverlening door SKV, staan hem er niet aan in de weg om gebruik te maken van de basismonitoring. Ter zitting heeft mr. Henke toegelicht dat het Productschap bij de invoering van de basismonitoring in 2008 voor de monsterneming een overeenkomst heeft gesloten met SGS Nederland B.V. Naar het oordeel van het College stond daarmee het alternatief van artikel 2, derde lid, aanhef en onder b, Verordening voor appellant daadwerkelijk open en ontbrak reeds daarom voor appellant een voldoende rechtvaardiging om niet te voldoen aan de in de artikelen 2 en 6 van de Verordening bedoelde verplichtingen en het te laten komen tot de overtreding van het in artikel 3 van de Verordening bedoelde verbod.
Het enkele feit dat deelname aan de basismonitoring duurder is dan deelname aan een erkend kwaliteitssysteem, vormt onvoldoende rechtvaardiging voor het niet naleven van de verplichtingen en overtreding van het verbod. Dat het Productschap het systeem zodanig heeft ingericht dat de kosten (van de monsternames en -analyses) zo veel mogelijk naar evenredigheid worden gedragen door de ondernemers die het systeem benutten, acht het College bovendien niet onredelijk.
6.3
Het tuchtgerecht heeft appellant voor de overtredingen een geldboete van € 1.500,- opgelegd. Het gegeven dat de procedure als een proefprocedure kon worden opgevat, is voor het tuchtgerecht mede aanleiding geweest de geldboete geheel voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaar. Het College acht deze tuchtrechtelijke maatregel in het geval van appellant eveneens passend en geboden.
6.4
Het voorgaande leidt het College tot het oordeel dat het beroep ongegrond is.
6.5
Deze uitspraak berust op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

7.De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. B. Verwayen en mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. van Ede als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. C.G.M. van Ede