Uitspraak
1.De procedure
2.De grondslag van het geschil
3.Het berechtingsrapport
hok 5in totaal 22.345 stuks leghennen aanwezig waren. Dit waren 1.345 hennen meer dan (…) toegestaan, zijnde 6,40% meer (…). De hokbezetting in hok 5 was
vanaf 11 juli 2010conform de voorschriften. (…)
hok 4in totaal 24.307 stuks leghennen aanwezig waren. Dit waren 3.307 hennen meer dan (…) toegestaan, zijnde 15,75% meer (…);
hok 5in totaal 24.241 stuks leghennen aanwezig waren. Dit waren 3.241 hennen meer (…) toegestaan, zijnde 15,43% meer (…). De hokbezetting in hok 5 was
vanaf 18 maart 2011conform de voorschriften. (…)
(…) Het kan zijn dat ik gemeld heb dat ik weet dat de regels soms in geringe mate worden overtreden en ook dat controleurs niet altijd op iedere slak zout leggen. Zij kennen hun pappenheimers en passen hun controleattitude daarop aan. Ik kan mij herinneren dat ik mij over dat laatste positief heb uitgelaten, maar niet dat ik beweerd heb dat meneer [D] in zijn kooien zes kippen mocht houden of in zijn kooien ruim 10% meer kippen mocht houden dan het Legkippenbesluit toestaat. Ik zou een dergelijke uitspraak ook niet kunnen doen, omdat ik geen toezichthouder ben voor de naleving van het Legkippenbesluit. (…)”
4.De bestreden tuchtuitspraak
5.Het standpunt van appellante
Voor het geval de door het tuchtgerecht gehanteerde interpretatie wél juist is, meent appellante door de mededeling van mevrouw [E] op het verkeerde been te zijn gezet. Het College wordt verzocht om mevrouw [E] alsnog als getuige op te roepen.
Appellante voert voorts aan dat Richtlijn 1999/74/EG in het onderhavige geval niet kan worden toegepast, aangezien het daarin beloofde nadere onderzoek naar de gevolgen van de verschillende houderijsystemen voor legkippen, dat vóór 1 januari 2005 zou plaatsvinden, niet heeft plaatsgevonden.
6.De reactie van de Stichting
7.De beoordeling van het geschil
elkmoeten beschikken over een kooioppervlakte van ten minste 550 cm². In het Legkippenbesluit 2003, waarin ter uitvoering van de Richtlijn eveneens voorschriften zijn opgenomen over het houden en huisvesten van legkippen, is in artikel 6, eerste lid, vermeld dat legkippen in niet-aangepaste kooien ten minste de beschikking hebben over een grondoppervlakte van 550 cm². Hoewel in laatstgenoemd voorschrift het woord “elk” niet is vermeld, acht het College, gelet op de strekking van deze bepaling, voldoende duidelijk dat elke kip over een kooioppervlakte van ten minste 550 cm² dient te beschikken. Appellante heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat van de zijde van het Productschap dan wel de Stichting andere informatie over de inhoud of interpretatie van het voorschrift is gegeven. Appellante heeft in dit verband slechts een beroep gedaan op een mededeling die mevrouw [E] zou hebben gedaan tijdens een voorlichtingsbijeenkomst in 2003. Het College wijst erop dat zich onder de gedingstukken, als bijlagen bij het berechtingsrapport, kopieën bevinden van op 14 december 2004 door een controleur van de Stichting uitgevoerde controles van de hokken 3, 4 en 5 van appellante. Ter gelegenheid van die controles is vastgesteld dat de kooien in deze hokken elk een oppervlakte van 3060 cm² hebben en is de capaciteit per kooi op vijf legkippen vastgesteld. Voor zover al moet worden aangenomen dat mevrouw [E] in 2003, zoals appellante stelt, de vraag of in een kooi van ongeveer 3000 cm², onder de nieuwe regelgeving, zes legkippen gehouden zouden mogen worden bevestigend heeft beantwoord, dan acht het College die mededeling achterhaald door de hokmetingen die op 14 december 2004 hebben plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden heeft appellante derhalve niet mogen vertrouwen op een eventuele mededeling door mevrouw [E] in de door appellante bedoelde zin. Gelet hierop kan het horen van mevrouw [E] als getuige, zoals appellante ter zitting heeft verzocht, redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Het verzoek om haar als getuige te horen wordt derhalve afgewezen.
8.De beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtbeslissing voor wat betreft de hoogte van de geldboete;
- legt appellant een geldboete op van € 1.000,-- (zegge: eenduizend euro).