ECLI:NL:CBB:2013:234

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
19 november 2013
Zaaknummer
AWB 11/997
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtzaak over de naleving van welzijnseisen voor legkippen en de verkoop van kooieieren

In deze zaak, die werd behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, ging het om een tuchtzaak tegen [A] B.V. naar aanleiding van een tuchtuitspraak van het Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten. De tuchtzaak was ingesteld omdat [A] B.V. eieren als kooieieren in de handel had gebracht, terwijl niet voldaan was aan de wettelijke eisen voor de kooioppervlakte per legkip. De relevante regelgeving, waaronder het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 en de Europese richtlijnen, vereiste dat legkippen elk moesten beschikken over een kooioppervlakte van ten minste 550 cm². Tijdens de controle werd vastgesteld dat [A] B.V. de norm voor hokbezetting met 24,79% overschreed, wat leidde tot de conclusie dat de eieren niet onder de juiste voorwaarden waren geproduceerd.

De procedure begon met een tuchtuitspraak van 7 september 2011, waarin een geldboete van € 2.500,-- werd opgelegd, waarvan € 1.250,-- voorwaardelijk. [A] B.V. ging in beroep tegen deze uitspraak, stellende dat zij niet op de hoogte was van de overschrijding van de normen en dat zij had vertrouwd op de IKB-controles. Het College oordeelde dat [A] B.V. zelf verantwoordelijk was voor de naleving van de regels en dat het vertrouwen op de IKB-controles niet gerechtvaardigd was, gezien de duidelijke wettelijke eisen die al sinds 2004 van kracht waren.

Uiteindelijk oordeelde het College dat de opgelegde geldboete van € 2.500,-- niet passend was en verlaagde deze tot € 1.250,--, waarbij de voorwaardelijke boete niet meer geëxecuteerd zou worden. De uitspraak werd gedaan op 13 november 2013, waarbij het College de bestreden tuchtbeslissing vernietigde voor wat betreft de hoogte van de geldboete.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 11/997 13 november 2013
20310
Uitspraak in de zaak van:
[A] B.V., te [vestigingsplaats], appellante van een tuchtuitspraak nr. TS 25/2011 van het Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (tuchtgerecht), gewezen op 7 september 2011.

1.De procedure

Bij brief van 4 oktober 2011 heeft het tuchtgerecht appellante afschrift toegezonden van zijn hiervoor vermelde tuchtuitspraak van 7 september 2011.
Bij een op 11 november 2011 ingediend beroepschrift heeft appellante tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De secretaris van het tuchtgerecht heeft bij brief van 1 december 2011 de op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 2 oktober 2013. Namens appellante is haar gemachtigde mr. M.J. Smaling verschenen. Namens de (voormalige) Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (de Stichting) is verschenen haar voormalig directeur P. Smakman.

2.De grondslag van het geschil

Artikel 3 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007, zoals dit luidde tot 1 juli 2012, schreef voor dat eieren slechts in de handel worden gebracht indien voldaan is aan (…) verordening (EG) 589/2008.
In Bijlage II van Verordening (EG) nr. 589/2008 van de Commissie van 23 juni 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor eieren, is bepaald, voor zover hier van belang:
“ 3. “Kooi-eieren” moeten afkomstig zijn van bedrijven die ten minste:
a) tot en met 31 december 2011 voldoen aan de voorschriften van artikel 5 van Richtlijn 1999/74/EG (…)”
Richtlijn 1999/74/EG tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen luidt, voor zover hier van belang:
“ Hoofdstuk II. Bepalingen voor het houden van kippen in niet aangepaste kooien.
Artikel 5
1. De lidstaten zien erop toe dat alle in dit hoofdstuk bedoelde kooien vanaf 1 januari 2003 ten minste voldoen aan de volgende eisen:
1. De legkippen moeten elk beschikken over een kooioppervlakte van ten minste 550 cm² (…)”

3.Het berechtingsrapport

Het berechtingsrapport, opgemaakt op 4 april 2011 door [B], controleur van de Stichting, heeft, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
“ Op 8 december 2010 (…) bevond ik (…) mij (…) aan de [adres] te [vestigingsplaats]. Aldaar is het pluimveebedrijf van [A] B.V. gevestigd. (…) Op datum en plaats voornoemd heb ik (…) op het pluimveebedrijf van betrokkene een kooimeting uitgevoerd. (…) Aan de hand van de uitgevoerde kooimeting stelde ik (…) vast dat [A] B.V. één hok met kooihuisvesting kan beschikken, te weten:
- hok 1: voor maximaal 47.040 stuks leghennen. (…)
Aan de hand van (…) de hoklijst en de getoonde administratie zag ik (…) dat er bij aanvang van de productie van eieren omstreeks 26 januari 2010 in hok 1 in totaal 58.700 stuks leghennen aanwezig waren. Dit waren 11.660 hennen (…), zijnde 24,79% meer dan (…) het maximaal aantal hennen. (…) Verder zag ik aan de hand van de getoonde administratie dat in de periode van 27 januari 2010 tot en met 7 december 2010 vanuit hok 1 eieren waren afgeleverd als kooieieren (…) terwijl gedurende die tijd de hokbezetting in hok 1 hoger was dan (…) toegstaan (…).
Naar aanleiding van deze bevindingen sprak ik (…) op plaats en datum (…) met (..) [C] (…). (…) Hij verklaarde mij op mijn vragen het volgende, zakelijk weergegeven:
“ Ik ben directeur van [A] B.V. (…). [A] B.V. staat als producent van kooieieren geregistreerd bij de Stichting (…). Ik ben me van geen kwaad bewust. Ik heb altijd gedacht dat er vijf dieren in één kooi mochten zitten. Ik ben al jaren lid van (…) IKB (Integrale Keten Beheersing, het College). Volgens de rapporten die tijdens deze controles zijn opgemaakt, blijkt dat ik aan die normen voldoe. In het rapport van IKB staat letterlijk “opzet 58.730, dit is minder als 102%”. Dit houdt voor mij in dat ik onder de norm zit van het maximaal aantal te houden dieren. (…)”
Op 14 januari 2011 (…) zag ik aan de hand van de getoonde administratie (…) dat er op 28 december 2010 vanuit hok 1 in totaal 4.000 dieren zijn afgevoerd. Verder zag ik (…) aan de hand van de getoonde administratie dat in de periode van 27 januari 2010 tot en met 13 januari 2011 vanuit hok 1 in totaal 17.739.000 eieren waren afgeleverd als kooieieren (…) terwijl gedurende die tijd de hokbezetting in hok 1 hoger was dan (…) toegestaan (…)”
Op 8 april 2011 heeft de voorzitter van de Stichting de overtreding aanhangig gemaakt bij het tuchtgerecht.

4.De bestreden tuchtuitspraak

Het tuchtgerecht heeft overwogen dat appellante 17.739.000 eieren heeft afgeleverd als kooieieren, terwijl de norm voor de hokbezetting in hok 1 aanvankelijk met 24,79% werd overschreden. Aldus heeft appellante eieren in de handel gebracht die niet waren geproduceerd onder de voor kooieieren voorgeschreven voorwaarden. Het tuchtgerecht is van oordeel dat appellante de overschrijding van de normen voor de hokbezetting valt te verwijten en dat zij door de te krappe huisvesting van de kippen economisch voordeel heeft behaald. Het tuchtgerecht wijst erop dat alleen de Stichting CPE is aangewezen als controle-instantie voor de naleving van de handelsnormen, zodat het certificaat of de meting van de Stichting CPE doorslaggevend is voor de vaststelling van het aantal toegestane hennen per hok. Aan een meting van IKB, zijnde een privaat systeem van controle, kunnen geen rechten worden ontleend. Het is het tuchtgerecht bovendien niet duidelijk hoe IKB de meting heeft uitgevoerd, aangezien appellante het meetrapport van IKB niet heeft overgelegd. Het tuchtgerecht houdt rekening met het feit dat aan appellante niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Het tuchtgerecht heeft de volgende tuchtrechtelijke maatregel opgelegd: een geldboete van € 2.500,--, waarvan € 1.250,-- voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.

5.Het standpunt van appellante

Appellante is het niet eens met het oordeel van het tuchtgerecht dat de overschrijding van de normen voor de hokbezetting haar te verwijten valt. Zij was zich niet bewust van het feit dat sprake was van een overschrijding van de normen. Zij heeft in redelijkheid mogen vertrouwen op de IKB controles. Het IKB Ei betreft een kwaliteitsbeheersingssysteem in de Nederlandse eiersector, in het kader waarvan onder meer aandacht wordt besteed aan dierenwelzijn. Appellante ontving jaarlijks een certificaat van het IKB waarbij de hokbezetting in orde werd bevonden. Het tuchtgerecht heeft onvoldoende gewicht toegekend aan het feit dat appellante over jaarlijkse IKB-certificaten beschikt. Nu de geconstateerde overschrijding appellante niet valt te verwijten, moet de opgelegde sanctie als niet passend worden aangemerkt.

6.De reactie van de Stichting

Al sinds 1998 is men bezig om de eisen voor in kooisystemen gehouden legkippen strenger te maken. De regels voor kooisystemen zijn laatstelijk in april 2008 gewijzigd. De laatste controle door de Stichting, voorafgaand aan die waarbij de overtreding is geconstateerd, heeft vóór april 2008 plaatsgevonden. Met het oog op de aankomende wijzigingen in de regelgeving heeft de controleur destijds aanwijzingen gegeven. Aan die aanwijzingen is slechts ten dele uitvoering gegeven. De IKB-controles behoren tot een privaat controlesysteem. Het gevolg van het deelnemen aan een dergelijk controlesysteem is dat de Stichting enigszins terugtreedt: de controlefrequentie van de Stichting wordt dan teruggebracht van eenmaal per jaar naar eenmaal per drie jaar. Dit doet echter niet af aan de bevoegdheid van de Stichting als toezichthouder om op te treden tegen overtredingen van de voorschriften. Het Productschap Pluimvee en Eieren heeft haar leden, onder wie appellante, geïnformeerd over de strenger wordende regels. De Stichting heeft enkel als taak om toe te zien op de naleving van de handelsnormen ten aanzien van eieren en ten aanzien van vlees van pluimvee, maar heeft geen taken op het gebied van voorlichting.
Het tuchtgerecht heeft meegewogen dat door de te krappe huisvesting van de kippen economisch voordeel is behaald. De hoogte van het behaalde economisch voordeel is niet vast te stellen, aangezien de prijzen van eieren nogal fluctueren. Het tuchtgerecht hanteert bepaalde richtsnoeren bij het opleggen van geldboetes bij overtredingen als de onderhavige, die richtsnoeren zijn echter niet gepubliceerd. Het voorwaardelijk opgelegde gedeelte van de geldboete zal niet worden geëxecuteerd, dit heeft te maken met de opheffing van de Stichting.

7.De beoordeling van het geschil

7.1
Het College stelt vast dat appellante eieren als kooieieren in de handel heeft gebracht zonder dat was voldaan aan de voor dat houderijsysteem van toepassing zijnde voorwaarde dat de legkippen elk moeten beschikken over een kooioppervlakte van ten minste 550 cm².
7.2
Het College stelt voorop dat appellante zelf verantwoordelijk is voor een juiste naleving van de regels. Appellante behoorde derhalve op de hoogte te zijn van het voorschrift dat legkippen elk moeten beschikken over een kooioppervlakte van ten minste 550 cm². Het College wijst er voorts op dat het een voorschrift betreft dat reeds in 2004 in werking is getreden. Appellante heeft in beroep een IKB-certificaat overgelegd, afgegeven op 15 oktober 2010, een op 28 september 2010 opgemaakt rapport. In dat rapport is de vraag “Totaal aantal aanwezige hennen is niet hoger dan op basis geldig CPE-certificaat of aanvullend onderzoek toegestaan” beantwoord met “Ja” en “opzet 58730, dit is minder als 102%”. Anders dan appellante meent kon, kon hij aan dat rapport niet het gerechtvaardigd het vertrouwen ontlenen dat de hokbezetting van de legkippen aan de voorschriften voldeed. Dit rapport bevestigt het aantal door [B] getelde hennen, maar bevat geen gegevens over de hokafmeting, waarmee onduidelijk is hoe de maximaal toegestane hokbezetting is berekend.
Dit leidt het College tot de conclusie dat geen reden bestaat om appellante van de overtreding geen verwijt te maken. Nu de Stichting de voorwaardelijk opgelegde geldboete niet meer zal executeren, is het College van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke geldboete behoort te worden opgelegd. Het College acht het opleggen van een (onvoorwaardelijke) geldboete van € 1.250,-- passend en geboden.
7.3
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is. Het College zal appellant een geldboete opleggen van € 1.250,--. De beslissing van het tuchtgerecht zal worden vernietigd voor wat betreft de hoogte van de geldboete.
7.4
Deze uitspraak berust op de voorschriften, vermeld in de bestreden tuchtuitspraak, alsmede op het Reglement Tuchtrechtspraak van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten 2010.

8.De beslissing

Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtbeslissing voor wat betreft de hoogte van de geldboete;
- legt appellant een geldboete op van € 1.250,-- (zegge: eenduizendtweehonderdvijftig
euro).
Aldus gewezen door mr. B. Verwayen, mr. E.R. Eggeraat en mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. Bancken, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013.
w.g. B. Verwayen w.g. J.M.M. Bancken