ECLI:NL:CBB:2013:220

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
11 november 2013
Zaaknummer
AWB 12/985
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing bedrijfstoeslag op landbouwgrond wegens onjuiste opgave

In deze zaak gaat het om een beroep van appellanten, een maatschap, tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Economische Zaken om de bedrijfstoeslag voor het jaar 2011 op nihil te stellen. Dit besluit is genomen op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De appellanten hadden voor 2011 om uitbetaling van hun toeslagrechten verzocht en drie percelen met een totale oppervlakte van 1.47 ha opgegeven. Echter, perceel 2, met een oppervlakte van 0.53 ha, werd door de verweerder afgewezen omdat het perceel als bouwplaats was geconstateerd en niet subsidiabel was. De appellanten voerden aan dat het afgekeurde gedeelte van perceel 2 niet correct was vastgesteld en dat verweerder hen niet eenduidig had geïnformeerd over het gebruik van het perceel.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had besloten om perceel 2 in zijn geheel af te wijzen. De luchtfoto's toonden aan dat het perceel niet als blijvend grasland werd gebruikt, maar voor de opslag van bouwmaterialen. De appellanten hadden opzettelijk een te hoge oppervlakte opgegeven, wat leidde tot een uitsluiting van steun. De rechtbank concludeerde dat de appellanten hadden moeten begrijpen dat perceel 2 niet als subsidiabele landbouwgrond kon worden aangemerkt. De beslissing van de Staatssecretaris om de bedrijfstoeslag niet uit te betalen en een uitsluiting op te leggen, werd als rechtmatig beschouwd.

Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van griffier mr. E. van Kerkhoven, op 5 november 2013.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: AWB 12/985
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2013 in de zaak tussen

maatschap
[A],
[B]en
[C], te [vestigingsplaats], appellanten
(gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk)
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. M.A.G. van Leeuwen en bc. R. Weltevreden).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellanten voor het jaar 2011 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 3 september 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2013. Voor appellanten zijn verschenen [B], [C] en hun gemachtigde. Voor verweerder zijn de genoemde gemachtigden verschenen.

Overwegingen

1.
Appellanten hebben voor 2011 om uitbetaling van hun toeslagrechten verzocht en hiervoor
3 percelen (gewascode 265, blijvend grasland) met een totale oppervlakte van 1.47 ha opgegeven. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bedrijfstoeslag op nihil gesteld. Perceel 2 (0.53 ha) is geheel afgewezen omdat dit perceel is geconstateerd als bouwplaats en niet subsidiabel is. Daarmee is de afgekeurde oppervlakte groter dan 20 % van de goedgekeurde oppervlakte. Aangezien appellanten naar de mening van verweerder opzettelijk een verkeerde opgave hebben gedaan, worden zij daarnaast voor een bedrag van € 2.650,- van steun uitgesloten.
2.
Appellanten voeren aan dat zij enkele malen aan verweerder hebben gevraagd hoe zij moeten omgaan met een gedeelte van een bedrijfsperceel waar tijdelijk een ander gebruik van wordt gemaakt dan het telen van gewassen. Verweerder heeft daarop nooit eenduidig antwoord gegeven. Het afgekeurde gedeelte van perceel 2 is veel te groot: het is niet zo dat 0.53 ha bebouwd is, maar dat het perceel tijdelijk werd gebruikt voor het opslaan van grond en bouwmaterialen ten behoeve van de bouw van een nieuwe stal en dus in gebruik is geweest voor de bedrijfsvoering. Aangezien appellanten dit hebben aangegeven tijdens de periode dat zij een reactie konden geven op het door verweerder toegezonden voornemen tot afwijzing van de aanvraag wegens een opzettelijke foutieve opgave, had verweerder een onderzoek ter plaatse moeten doen naar het gedeelte van het perceel dat wel voor de bedrijfsvoering in gebruik is geweest, zeker gezien de ernstige gevolgen die een onjuiste bepaling van het subsidiabele gedeelte heeft voor de uitbetaling van hun toeslagrechten. Dat onderzoek zou hebben uitgewezen dat het af te keuren gedeelte kleiner was dan 20 %. Door dit onderzoek achterwege te laten is het besluit in strijd met de artikelen 3:2, 3:4 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.
Verweerder heeft de oppervlakte van perceel 2 vastgesteld aan de hand van de luchtfoto 2011. Verweerder meent dat dit perceel in zijn geheel moet worden afgewezen, omdat uit deze foto blijkt dat voor het overgrote deel geen sprake is van grasland, maar van gebruik voor de opslag en toevoer van bouwmaterialen. Verweerder is in dit geval niet verplicht tot het uitvoeren van een veldinspectie en dat is overigens ook niet zinvol. De afgekeurde oppervlakte van 0,53 ha vormt 56,38 % van de totale geconstateerde oppervlakte van 0,94 ha. Nu appellanten opzettelijk een te hoge aangifte van de oppervlakte van perceel 2 hebben gedaan is op grond van artikel 60 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 geen bedrijfstoeslag uitbetaald en daarnaast een uitsluiting opgelegd voor eenzelfde bedrag als extra sanctie. Ook indien er geen sprake zou zijn geweest van opzet kan bij een afwijking van deze hoogte op grond van artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 geen bedrijfstoeslag worden uitbetaald en moet een uitsluiting worden opgelegd omdat de afwijking meer dan 50 % is en niet gezegd kan worden dat appellante geen schuld treft.
4.1
In geschil is of verweerder terecht perceel 2 in zijn geheel heeft afgekeurd, omdat dit perceel niet als subsidiabele landbouwgrond kan worden aangemerkt.
4.2
Gelet op artikel 2, aanhef en onder h, van Verordening (EG) nr. 73/2009 is landbouwgrond grond die wordt gebruikt als bouwland, blijvend grasland of voor de teelt van blijvende gewassen. Naar het oordeel van het College wijst de duidelijke luchtfoto van perceel 2 uit dat dit perceel werd gebruikt voor de opslag van bouwmaterialen en grond en niet in gebruik was als blijvend grasland. Het College acht niet aannemelijk dat het relatief kleine gedeelte van het perceel waarop volgens de luchtfoto op dat moment geen bouwmaterialen en grond waren opgeslagen, wel in gebruik was als blijvend grasland. Gelet op de zichtbare grijsbruine vlekken en sporen op het betreffende perceelsgedeelte, mag ervan worden uitgegaan dat ook dit gedeelte niet werd gebruikt als blijvend grasland, maar eveneens een gebruiksfunctie had ten behoeve van de bouw van de nieuwe stal, zoals voor de aan- en afvoer van de bouwmaterialen.
4.3
Nu de luchtfoto duidelijk is, wat door appellanten ook niet is bestreden, ziet het College niet in dat verweerder een controle ter plaatse had moeten verrichten om tot een juiste oppervlaktevaststelling te kunnen komen.
4.4
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder perceel 2 terecht in zijn geheel niet aangemerkt als subsidiabele landbouwgrond.
4.5
Naar het oordeel van het College hadden appellanten ten tijde van de aangifte kunnen en moeten begrijpen dat perceel 2 in zijn geheel niet kon worden aangemerkt als subsidiabele landbouwgrond wegens het gebruik dat hiervan werd gemaakt ten behoeve van de bouw van de stal. Verweerder heeft appellanten derhalve terecht tegengeworpen dat zij opzettelijk een te hoge aangifte hebben gedaan van perceel 2. Gelet op artikel 60 van Verordening (EG) nr. 1120/2009 was verweerder daarom gehouden appellanten de in geding zijnde sancties op te leggen. Dit artikel laat geen ruimte voor een belangenafweging zodat verweerder bij zijn beslissing aan de nadelige gevolgen hiervan geen betekenis kan toekennen. Het beroep van appellanten op het evenredigheidsbeginsel kan daarom niet slagen.
4.6
Niet gebleken is dat appellanten al voor de ontvangst van de brief van verweerder van
3 februari 2012 waarin zij in kennis zijn gesteld van de geconstateerde onregelmatigheid met betrekking tot de opgave van de oppervlakte van perceel 2, contact hebben gehad met de Dienst Regelingen over de vraag of dit perceel voor de bedrijfstoeslag 2011 geheel of gedeeltelijk als subsidiabele landbouwgrond mocht worden opgegeven. Artikel 14, derde lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 stond er derhalve aan in de weg dat appellanten na de uiterste datum voor de indiening van hun verzamelaanvraag nog wijzigingen in deze aanvraag mochten aanbrengen.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2013.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. E. van Kerkhoven