ECLI:NL:CBB:2013:207

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
24 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 13/98
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake GLB-inkomenssteun en kennelijke fout in aanvraag

Op 15 oktober 2013 heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen de maatschap [A] en de Staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [C], had beroep aangetekend tegen een besluit van 10 januari 2013, waarbij het bezwaar tegen een eerder besluit van 8 december 2012 ongegrond was verklaard. Dit eerdere besluit betrof de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2012 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.

De appellante had bij haar aanvraag om uitbetaling van de toeslagrechten een fout gemaakt door slechts perceel 4 op te geven, terwijl zij meende dat ook haar overige percelen, die zij in voorgaande jaren had opgegeven, in aanmerking moesten komen voor de toeslag. Tijdens de zitting heeft de voorzitter de beslissing en de gronden van de beslissing aan de partijen medegedeeld. De appellante verzocht verweerder om coulance, maar het College heeft dit verzoek afgewezen.

Het College heeft het betoog van appellante opgevat als een beroep op een kennelijke fout in de zin van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Echter, het College oordeelde dat van een kennelijke fout geen sprake was, omdat verweerder bij een summier onderzoek niet had kunnen vaststellen dat de aanvraag niet een goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde. De ingediende aanvraag vermeldde enkel perceel 4, en verweerder kon hieruit niet afleiden dat de appellante ook andere percelen had willen aanvragen. Daarom is het College tot de conclusie gekomen dat de percelen niet alsnog konden worden toegevoegd aan de aanvraag, en heeft het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/98
5101
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 15 oktober 2013 in de zaak tussen

maatschap [A], te [vestigingsplaats], appellante

(gemachtigde: [B]),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: bc. R. Weltevreden en mr. E.L.G.M. Boumans).

Zitting hebben:

mr. R.C. Stam, voorzitter,
mr. E. van Kerkhoven, waarnemend griffier.
Voor appellante zijn verschenen haar gemachtigde en [C]. Voor verweerder zijn genoemde gemachtigden verschenen.
Aan de orde is het beroep tegen het besluit van 10 januari 2013 waarbij verweerder het bezwaar tegen het besluit van 8 december 2012 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2012 vastgesteld.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten heeft de voorzitter aan partijen de beslissing en de gronden van de beslissing medegedeeld.

Beslissing:Het beroep is ongegrond.

Gronden:Appellante heeft bij de aanvraag om uitbetaling van haar toeslagrechten een fout gemaakt door slechts perceel 4 op te geven. Zij erkent haar fout maar meent dat verweerder had moeten begrijpen dat zij ook in 2012 haar overige percelen, die zij voorgaande jaren steeds heeft opgegeven, had willen opgeven. Zij verzoekt verweerder om coulance.

Het College vat het betoog van appellante op als een beroep op een kennelijke fout in de zin van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Op grond daarvan zou de steunaanvraag nog moeten kunnen worden aangepast. Dit beroep slaagt echter niet.
Van een kennelijke fout kan over het algemeen slechts worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde. Dit is hier niet het geval omdat het feit dat appellante naast perceel 4 ook de andere percelen had willen aanvagen niet bleek uit de aanvraag. De Gecombineerde opgave en de door appellante ingetekende bedrijfskaart vermelden beide alleen perceel 4. Verweerder kon dus uit de ingediende aanvraag niet terstond afleiden dat appellante had verzuimd om de overige percelen op te geven. Verweerder is daarom op goede gronden tot het oordeel gekomen dat die percelen niet alsnog konden worden toegevoegd aan de aanvraag.
w.g. R.C. Stam w.g. E. van Kerkhoven