Het College stelt allereerst vast dat van strijd met een hogere regeling geen sprake is.
In artikel 49, eerste lid van de Handelsregisterwet 2007 (Hrw) is, voor zover van belang, bepaald dat
een rechtspersoon die in het handelsregister is ingeschreven voor ieder kalenderjaar waarin hij in
Nederland is gevestigd een bijdrage verschuldigd is. In artikel 49, derde lid, Hrw is bepaald dat de
bijdrage bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld, waarbij regels kunnen
worden gesteld over de verhouding naar rechtsvorm en grootte, niet zijnde het maatschappelijk
kapitaal, in relatie tot de hoogte van de bijdrage tussen de verschillende ondernemingen en
rechtspersonen. Deze bepalingen bieden de regelgever derhalve ruime bevoegdheden om de hoogte te bepalen van de bijdrage die betrekking heeft op de registratie, waaraan de regelgever toepassing heeft gegeven bij het Financieel besluit handelsregister en de Financiële regeling handelsregister.
In artikel 36 van de Wet op de Kamers van Koophandel en fabrieken 1997 (WKvK) is bepaald dat
voor de uitvoering van de activiteiten als bedoeld in artikel 27, eerste of zevende lid, alsmede van de
taak bedoeld in artikel 23, de Minister ter financiering van de aan de uitvoering van deze taken
verbonden kosten bij regeling een bijdrage vaststelt welke onderneming voor ieder kalenderjaar of een
gedeelte daarvan verschuldigd zijn. Deze bepaling biedt derhalve de regelgever ruime bevoegdheden
om de hoogte van de bijdrage die betrekking heeft op voorlichting te bepalen, waaraan invulling is
gegeven bij de Regeling bijdragen en vergoedingen kamers van koophandel.
Voorts blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepalingen (Kamerstukken II 1996/97, 25 029, nr. 3, blz. 9) het volgende:
"In de eerste plaats geldt het profijtbeginsel als basis van het nieuwe systeem. Dit betekent dat kosten
van producten en diensten zoveel mogelijk worden doorberekend aan de individuele gebruiker. Dit zal
niet in alle gevallen volledig mogelijk zijn, omdat de individuele gebruiker niet altijd te identificeren
is. Een andere reden is dat bij totale doorberekening van kosten, bedrijven producten en diensten niet
meer afnemen, terwijl het wel in het belang is van het bedrijfsleven dat deze producten worden
afgenomen. Voor zover doorberekening niet mogelijk is, geldt een heffingensysteem.
In de tweede plaats vindt toerekening van kosten en inkomsten plaats naar de verschillende taken.
Daarbij vervangt in beginsel een heffing per onderscheiden taak of soort taken het huidige integrale
systeem, waarbij sprake is van een algemene heffing, te weten de handelsregisterbijdrage. Zo is er in
het nieuwe stelsel een heffing voor de kosten van wetsuitvoering. Voorts is er een heffing voor de
loketfunctie en de activiteiten op het gebied van handels- en bedrijfsvoorlichting. De derde heffing
betreft de beleidsadvisering en de regionale stimulering.
Bij de vaststelling van de bedragen die ondernemingen en rechtspersonen verschuldigd zijn, is het
kapitaal als maatstaf losgelaten. Een systeem met kapitaal als maatstaf is ingewikkeld en brengt
aanzienlijke administratieve lasten en kosten met zich mee. Bovendien weerspiegelt het kapitaal van
een onderneming niet het belang dat een onderneming heeft bij het werk van de kamer. In het nieuwe
systeem geldt een andere grondslag. De eerste heffing voor financiering van de medebewindstaak
wetsuitvoering is gebaseerd op de kosten die de kamers moeten maken voor de instandhouding van het
handelsregister en de deponering van jaarstukken. Omdat de omvang van deze kosten een sterke
relatie vertoont met de rechtsvorm en de grootte qua omzet en aantal werkzame personen van de in het
handelsregister ingeschreven ondernemingen, zijn de rechtsvorm en de grootte van ondernemingen
als grondslag voor deze heffing genomen. Bij de tweede heffing, voor de medebewindstaak
loketfunctie en de autonome taak voorlichting, is geen onderscheid aan te brengen in de kosten tussen
de ondernemingen en is de heffing daarom nominaal. Bij de derde heffing, voor de autonome taken
beleidsadvisering en regionale stimulering, is de economische betekenis van ondernemingen als
onderscheidende criterium genomen, aangezien er een verband bestaat tussen de economische
betekenis van ondernemingen en het belang dat ondernemingen hebben bij de uitvoering van deze
taak. Omdat er een relatie bestaat tussen de economische betekenis en de rechtsvorm en grootte van
ondernemingen, zijn de rechtsvorm en grootte hier eveneens als grondslag voor deze heffing
genomen."