Uitspraak
Autoriteit Consument en Markt(hierna: ACM), appellante,
Staat der Nederlanden(de Minister van Veiligheid en Justitie; hierna: de Staat), gemachtigde: drs. B.E.J. Klein Schiphorst, werkzaam bij de Raad voor de rechtspraak.
1.Het procesverloop
ACM, [A] en de Staat hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven over het verzoek om schadevergoeding. Voorts hebben zij toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten, waarna het College het onderzoek heeft gesloten.
2.De beoordeling van het verzoek
€ 500,-- per 6 maanden overschrijding aan vergoeding van (immateriële) schade te worden toegekend. Voor het overige dient het verzoek tot schadevergoeding te worden afgewezen.
In de tweede plaats heeft [A] schade geleden als gevolg van het niet kunnen inschrijven op aanbestedingen wegens de opgelegde boete.
In de derde plaats heeft [A] immateriële schade geleden. [A] stelt dat een nadere onderbouwing van de concrete immateriële schade lastig is. Om die reden moet aansluiting worden gezocht bij het schadebedrag dat is toegekend in de zaak met registratienummer AWB 11/241, in welke zaak de boete met € 20.000,-- werd verlaagd.
LJN BZ5582) gehanteerde uitgangspunt dat een tarief voor de schadevergoeding dient te worden gehanteerd van € 500,-- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden. Voor het toekennen van een schadevergoeding van € 20.000,-- overeenkomstig de korting op de boete die in een parallelle zaak heeft plaatsgevonden ziet het College geen grond, reeds omdat in het onderhavige geval geen sprake meer is van een boete en dan volgens vaste jurisprudentie andere uitgangspunten gelden.
ACM erkent in haar zienswijze dat de redelijke termijn in de bestuurlijke fase in dit geval is overschreden met 5 maanden. Uitgaande van een bedrag van € 500,-- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden resulteert dit volgens ACM in een schadevergoeding van € 500,--. Het College ziet geen aanleiding om de schadevergoeding voor [A] in de bestuurlijke fase anders vast te stellen dan in de door ACM voorgestane zin.
3.De beslissing
€ 1.500,-- (zegge: vijftienhonderd euro).
3 september 2013.