Uitspraak
9 januari 2012, met nummer 11/745 Wtra AK.
1.Het procesverloop in hoger beroep
16 februari 2012, hoger beroep ingesteld tegen bovenvermelde uitspraak van de accountantskamer, gegeven op een klacht, op 11 april 2011 door appellant ingediend tegen [B] RA (hierna: betrokkene).
2.De uitspraak van de accountantskamer
3.De beoordeling van het hoger beroep
De klacht ziet voor het overgrote deel op handelen van betrokkene als lid van de kascommissie van verenigingen van mede-eigenaren van het complex “[C]” in [vestigingsplaats]. Klager en betrokkene beschikken elk over een vakantiewoning in dit complex en zijn lid van vereniging van mede-eigenaren 2 (hierna: VVM 2). Het College wijst erop dat de kascommissie is ingesteld door de (gezamenlijke) algemene ledenvergadering van de verenigingen van mede-eigenaren (hierna: VVM’s), dan wel de raden van vereniging van deze VVM’s, omdat behoefte bestond aan meer zekerheid over de juistheid van de financiële verantwoording door het bestuur van de VVM’s. Niet is gebleken dat betrokkene in zijn hoedanigheid van accountant is aangezocht om in die commissie plaats te nemen. Als lid van de kascommissie heeft betrokkene de algemene ledenvergadering geadviseerd over de inhoud en de opzet van de financiële verantwoording door het bestuur. Naar het oordeel van het College is duidelijk dat betrokkene deze werkzaamheden ter ondersteuning van de besluitvorming door de (gezamenlijke) algemene ledenvergadering, waarvoor betrokkene geen financiële vergoeding heeft ontvangen, heeft verricht in het kader van zijn lidmaatschap van één van de verenigingen van mede-eigenaren van het complex. Dat zijn kennis van en affiniteit met zaken van financiële aard, die een beoefenaar van een beroep als het zijne wordt verondersteld eveneens te hebben, hierbij van pas is gekomen, doet hier niet aan af.
Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat het bedoelde handelen van betrokkene niet kan worden gekwalificeerd als beroepsmatig handelen als bedoeld in artikel 33, eerste lid, van de Wet RA, maar veeleer als handelen in de privésfeer.
Dit geldt evenzeer voor zover de klacht betrekking heeft op het handelen van betrokkene als voorzitter van de “Raad van vereniging” van VVM 2.
4.De beslissing
- verklaart het hoger beroep van appellant gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- verklaart de klacht van appellant niet-ontvankelijk.