ECLI:NL:CBB:2013:145

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 augustus 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
AWB 12/611 en AWB 12/612
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen S&O-verklaring voor (fok)ontwikkeling van wedstrijdduiven

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven uitspraak gedaan op 30 augustus 2013 in de zaken tussen [A] B.V. en [B] B.V. tegen de minister van Economische Zaken. De appellanten hadden aanvragen ingediend voor een S&O-verklaring op basis van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva) voor drie projecten gericht op de (fok)ontwikkeling van wedstrijdduiven. De aanvragen werden door de minister afgewezen, omdat er volgens hem geen sprake was van technische knelpunten of technische nieuwheid in de projecten. De appellanten voerden aan dat hun projecten innovatief waren en dat zij met nieuwe methoden werkten, zoals bloedonderzoek en het optimaliseren van huisvesting. Echter, het College oordeelde dat de problemen die de appellanten ondervonden niet als technische knelpunten konden worden aangemerkt. De appellanten hadden niet aangetoond dat hun projecten daadwerkelijk leidden tot de ontwikkeling van een technisch nieuw product of productieproces. Het College concludeerde dat de afwijzingen van de aanvragen op goede gronden waren gehandhaafd, en verklaarde de beroepen van de appellanten ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om duidelijk aan te tonen dat hun werkzaamheden voldoen aan de criteria voor speur- en ontwikkelingswerk zoals gedefinieerd in de Wva.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummers: 12/611 en 12/612
27000

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2013 in de zaken tussen

[A]B.V., te [vestigingsplaats],

[B] B.V., te [vestigingsplaats],
appellanten
(gemachtigde: ing. E. Slaghekke),
en

de minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Essen).

Procesverloop

Bij twee besluiten van 6 maart 2012 heeft verweerder de twee (afzonderlijke) aanvragen van appellanten voor een S&O-verklaring als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva) voor de periode januari tot en met juni 2012 afgewezen.
Bij twee besluiten van 11 mei 2012 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de hiertegen gerichte bezwaren van appellanten ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2013. Appellanten zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde en door drs. G.H.M. Knippenborg. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en door mr. M. Reuvekamp en ing. A. Damman.

Overwegingen

1.
Appellanten hebben beiden een S&O-verklaring aangevraagd voor drie projecten in het kader van de (fok)ontwikkeling van wedstrijdduiven, te weten voor “Gen-ontwikkeling”, “Duiventil 2.0” en “Trainingsschema Eliteduif”. Ter beoordeling staat of verweerder de afwijzing van deze aanvragen in bezwaar op goede gronden heeft gehandhaafd.
2.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, Wva wordt een S&O-verklaring verstrekt aan een aanvrager, die voornemens is speur- en ontwikkelingswerk te verrichten.
Onder speur- en ontwikkelingswerk wordt, voor zover hier van belang, ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, Wva verstaan werkzaamheden, gericht op de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige technisch nieuwe (onderdelen van) fysieke producten of (onderdelen van) fysieke productieprocessen.
Ingevolge artikel 1, onder d, van de Afbakeningsregeling speur- en ontwikkelingswerk 2007 (hierna: Afbakeningsregeling) worden, voor zover hier van belang, niet tot speur- en ontwikkelingswerk gerekend werkzaamheden met betrekking tot het invoeren en aanpassen van aangeschafte of aan te schaffen technologie of producten dan wel onderdelen daarvan.
Naar de mening van verweerder betekent ‘technisch nieuw’ dat sprake is van een onderzoekscomponent in het project en/of de aanwezigheid van technische onzekerheid over het bereiken van het resultaat. Het karakter van ontwikkelingswerk heeft te maken met zoeken en bewijzen, waarbij vanuit een bekend technisch probleem getracht wordt een voor de aanvrager technisch nieuwe oplossing te vinden. Men heeft een idee van de oplossing, maar weet niet of die ook technisch realiseerbaar en werkbaar is. Zowel de aard van de werkzaamheden als de technische knelpunten in een project en de mogelijke oplossingsrichtingen zijn van belang om de technische nieuwheid te kunnen beoordelen. Technische knelpunten zijn problemen die zich voordoen bij de ontwikkeling en die de aanvrager door eigen onderzoek probeert op te lossen. Het College heeft al eerder geoordeeld dat verweerder daarmee op een juiste wijze invulling geeft aan het begrip ‘technisch nieuw’ in de definitie van speur- en ontwikkelingswerk (zie de uitspraken van 21 april 2011, LJN: BQ3847 en van 22 april 2013, LJN: CA2134).
3.
Het deelproject “Gen-ontwikkeling”
Appellanten beogen met dit deelproject – samengevat – de genetische aanleg van wedstrijdduiven voor de verschillende relevante lichamelijke eigenschappen vast te stellen. Aan de klassieke en op ervaring gebaseerde wijze om deze eigenschappen aan de hand van uiterlijke (visuele) kenmerken (onder meer door middel van handgrepen) vast te stellen, voegen appellanten bloedonderzoek toe. Door combinatie van de verschillende aldus verkregen gegevens wordt vervolgens geprobeerd door middel van kruising tot een (verdere) verfijning van de relevante eigenschappen en een veredeling van de wedstrijdduif te komen. Op systematische, analytische wijze wordt gewerkt aan een nieuwe lijn ideale wedstrijdduiven die de voor de verschillende wedstrijdafstanden van belang zijnde (ideale) eigenschappen bezit. Deze opzet is voor kleine dieren als duiven nieuw, aldus appellanten. Technisch knelpunt is onder meer dat vastgesteld moet worden wat de eigenschappen van de individuele duiven zijn en welke (combinaties van) eigenschappen potentie hebben, zodat kan worden bepaald met welke duiven kan worden gefokt. Daarnaast moet bijvoorbeeld een manier worden gevonden bij de kwetsbare duiven (meerdere malen) bloed af te nemen, zonder blijvende gevolgen voor die duiven.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellanten met dit project geen technisch nieuw product ontwikkelen. De problemen die door appellanten worden gesignaleerd zijn volgens verweerder geen technische knelpunten. Het vaststellen van betere en nauwkeurige selectiekenmerken is in de fokkerij niet als zodanig aan te merken. Het vinden van een correlatie tussen de bloedwaarden en een bepaald selectiekenmerk evenmin. Dit is in technisch opzicht niet moeilijk te realiseren, aldus verweerder. De vraagstukken waar en hoeveel bloed moet worden afgenomen, en hoe het bloed op te slaan, zijn geen technische problemen, maar organisatorische of logistieke vraagstukken. Het bepalen van de relaties tussen bloedwaarden en eigenschappen en het opstellen van een selectieprotocol, zijn evenmin aan te merken als technische knelpunten. Dat voor duiven niet bekend is welke bloedwaardes gerelateerd zijn aan welke eigenschappen, maakt dit niet anders. Er is geen sprake van terugkruisen en evenmin van een kruisingsbarrière, omdat uit elke kruising in principe een duif voorkomt. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het fokken van duiven voor hen als technisch nieuw is aan te merken.
Het College is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellanten in dit deelproject geen technische knelpunten trachten op te lossen en daarmee geen technisch nieuw product of productieproces ontwikkelen, zodat van speur- en ontwikkelingswerk geen sprake is. Het project bestaat in essentie uit het verzamelen en het analyseren van data, en het vervolgens testen van hypotheses door middel van trial-and-error. Het moge weliswaar zo zijn dat deze werkzaamheden als complex, tijdrovend en voor appellanten deels nieuw kunnen worden aangemerkt, maar dat betekent niet dat daarom sprake is van een technisch knelpunt. De problemen die appellanten verwachten te ondervinden zijn van analytische aard, maar zijn geen knelpunten die het voor hen technisch niet mogelijk maken een nieuwe wedstrijdduif te ontwikkelen. Dat er onzekerheid bestaat over het kunnen realiseren van de fokdoelstelling maakt dit niet anders. Wat betreft de problemen die appellanten verwachten te ondervinden bij de afname van bloed is het College van oordeel dat appellanten, die dit punt slechts in algemene bewoordingen hebben genoemd, niet aannemelijk hebben gemaakt dat hier wel sprake is van technische knelpunten.
4.
Het deelproject “Duiventil 2.0”
Met dit deelproject beogen appellanten – samengevat – omgevingfactoren (licht, lucht en temperatuur) in de huisvesting van de wedstrijdduiven te optimaliseren. Deze huisvesting moet op de wensen van de wedstrijdduif worden afgesteld. De technische aspecten met betrekking tot licht zijn ontwikkeling van verduisteringslamellen, afscherming van de binnenruimte voor lichtstraling naar buiten, het kunstlicht volledig sturen en de productie van warmte beperken. De technische aspecten met betrekking tot lucht zijn ventilatie en verversing via natuurlijke trek, afsluitbare kleppen bij het opwarmen en voorkomen van tocht. De technische knelpunten met betrekking tot de temperatuur zijn observatiemogelijkheden en luchtverdeling zonder trek of stilstaande lucht.
Verweerder stelt dat appellanten veel randvoorwaarden en eisen beschrijven waar de Duiventil 2.0 aan moet voldoen, maar dat zij geen concrete technische knelpunten noemen. Daarmee is de technische nieuwheid niet aannemelijk gemaakt. Appellanten gaan zelf ook niets ontwikkelen met betrekking tot licht, lucht of temperatuur, maar die zaken combineren in een duiventil. Het invoeren en aanpassen van door anderen ontwikkelende technologieën wordt in de Afbakeningsregeling uitgesloten, aldus verweerder.
Het College is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat niet aannemelijk is gemaakt dat in dit deelproject sprake is van technische knelpunten en dus van technische nieuwheid. Appellanten gaan niet concreet in op de technische kant van dit deelproject en waarin het technische probleem schuilt. Bovendien maken zij, zoals ter zitting is bevestigd, gebruik van bij anderen aangeschafte producten, zoals lampen en lamellen, die zij in de duiventil op zodanige wijze met elkaar willen combineren dat een optimale huisvestingssituatie ontstaat. Gelet daarop heeft verweerder op goede gronden tevens artikel 1, aanhef en onder d, van de Afbakeningsregeling aan dit deel van het bestreden besluit ten grondslag gelegd, nu aldus sprake is van werkzaamheden met betrekking tot het invoeren en aanpassen van aangeschafte of aan te schaffen technologie of producten.
5.
Het deelproject “Trainingsschema Eliteduif”
Met dit deelproject beogen appellanten – samengevat – het trainingsschema van de wedstrijdduiven te optimaliseren. Aan de hand van verschillende metingen en indicatoren wordt het juiste trainingschema bepaald, waarmee de duiven op een schema worden gezet om op het gewenste moment de maximale prestatie te leveren. De technische knelpunten zijn het bepalen van de inspanningsgrafiek aan de hand van bloedwaardes, inzetten van de herstelfase en die monitoren, meten van de spiergroepontwikkeling en het volgen van het vleugel- en het verenpakket.
Het College is van oordeel dat verweerder op basis van deze informatie op goede gronden heeft geconcludeerd dat in dit deelproject geen sprake is van de ontwikkeling van een fysiek product, zodat het niet valt onder de definitie van speur- en ontwikkelingswerk in artikel 1 van de Wva.
6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt het College tot de slotsom dat verweerder de afwijzingen van de aanvragen van appellanten om een S&O-verklaring in bezwaar op goede gronden heeft gehandhaafd. Dit betekent dat de beroepen van appellanten ongegrond zijn.
7.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt, in aanwezigheid van mr. P.H. Broier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2013.
w.g. E. Dijt w.g. P.H. Broier
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan beroep in cassatie instellen ter zake van schending van de artikelen 1 en 2 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen met betrekking tot het bepaalde omtrent de begrippen 'inhoudingsplichtige', 'aangiftetijdvak', 'loon', 'onderneming', 'fiscale eenheid' en 'werknemer' (artikel 30, vierde lid, Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen).