ECLI:NL:CBB:2013:143

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
AWB 13/538
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van chauffeurskaart en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 augustus 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een taxichauffeur wiens chauffeurskaart op 2 juli 2013 door de Minister van Infrastructuur en Milieu was ingetrokken. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en vroeg de voorzieningenrechter om de intrekking te schorsen in afwachting van het verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Tijdens de zitting op 14 augustus 2013 heeft de verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De Minister, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, was ook aanwezig.

De voorzieningenrechter overwoog dat op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De verzoeker stelde dat de intrekking van zijn chauffeurskaart hem in financiële problemen bracht en zijn arbeidsovereenkomst in gevaar bracht. Hij voerde aan dat hij niet op de hoogte was gesteld van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen, wat volgens hem in strijd was met het vertrouwensbeginsel.

De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoeker niet voldoende had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die de intrekking van de chauffeurskaart onterecht maakten. De voorzieningenrechter benadrukte dat het belang van de verzoeker om zijn beroep uit te oefenen niet zwaarder woog dan het algemeen belang van de veiligheid van passagiers. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de verzoeker op dat moment niet beschikte over een VOG, wat een vereiste is voor het behouden van de chauffeurskaart. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 augustus 2013.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/538
14910
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 augustus 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[A], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: M.L.C. Meijer),
en

de Minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder

(gemachtigde: mr. M.B. Gschwind).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de chauffeurskaart van verzoeker voor het verrichten van taxivervoer ingetrokken.
Verzoeker heeft bij brief van 27 juli 2013 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft daarnaast de voorzieningenrechter van het College verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2013. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van het College, hangende de beslissing op bezwaar indien van die beslissing beroep bij het College openstaat, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. Verzoeker heeft een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening: de intrekking van de chauffeurskaart heeft tot gevolg dat verzoeker met ingang van 2 juli 2013 niet meer als taxichauffeur mag werken.
3. Het verzoek strekt ertoe om de intrekking van de chauffeurskaart te schorsen, in afwachting van het verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Verzoeker onderbouwt zijn verzoek als volgt. Verweerder heeft bij de voorbereiding van het bestreden besluit geen gelegenheid geboden tot het indienen van een zienswijze. De brief van 4 juni 2013, waarin verweerder zijn voornemen tot het intrekken van de chauffeurskaart kenbaar maakt, is door verzoeker niet ontvangen en verzoeker wist dus niet dat hij een zienswijze kon indienen. De voorbereiding van het bestreden besluit is daarmee in strijd met het vertrouwensbeginsel en bovendien onzorgvuldig. Door de intrekking van de chauffeurskaart komt verzoeker in grote financiële problemen en komt zijn arbeidsovereenkomst in gevaar. Zijn werk als taxichauffeur heeft verzoeker altijd naar behoren verricht; zowel bij het taxibedrijf waar verzoeker werkt als bij het Landelijk Klachtenmeldpunt Taxivervoer zijn nooit klachten ontvangen. Op advies van zijn advocaat heeft verzoeker even gewacht met de aanvraag van een nieuwe VOG, omdat over twee strafrechtelijke registraties nog beslissingen moesten worden genomen. Aan de weigering van de VOG liggen volgens verzoeker onvoldoende (zwaarwegende) feiten ten grondslag liggen. Tegen een strafrechtelijke veroordeling voor overschrijding van de maximumsnelheid loopt een hoger beroep. Verzoeker verwacht dat dit hoger beroep zal slagen, omdat hij kan aantonen dat hij niet de bestuurder is geweest. Daarnaast heeft verzoeker voldaan aan de hem aangeboden een transactie in verband met het verlaten van de plaats na een aanrijding. Een strafbeschikking wegens onverzekerd rijden is inmiddels ingetrokken. Een andere geldboete voor overschrijding van de maximumsnelheid betrof een incidenteel geval. Voor het vermeend opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet heeft verzoeker eveneens de transactie voldaan. Ook dit betrof een incidenteel geval. De laatste feiten vormden eerder geen belemmering om aan verzoeker een chauffeurskaart af te geven.
4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet binnen de gestelde termijn een nieuwe VOG heeft overgelegd. Volgens verweerder is voorshands niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden geven om niet tot intrekking van de chauffeurskaart over te gaan. Er is immers sprake van meerdere relevante justitiële gegevens, zelfs wanneer het door verzoeker genoemde hoger beroep zou slagen. Dat verzoeker door het intrekken van de chauffeurskaart zijn werk niet meer kan doen en daardoor in financiële problemen komt, is geen omstandigheid die in het bijzonder verzoeker treft; dit geldt immers voor elke chauffeur wiens kaart wordt ingetrokken. Uit het oogpunt van bescherming van het maatschappelijk belang is het ongewenst dat taxichauffeurs die niet kunnen aantonen dat zij aan de eis van betrouwbaarheid voldoen, en daarmee niet kunnen aantonen dat hun de zorg voor het welzijn en de veiligheid van passagiers kan worden toevertrouwd, de bevoegdheid behouden om als chauffeur werkzaam te zijn. Tegen die achtergrond weegt het belang van verzoeker om zijn beroep te kunnen blijven uitoefenen minder zwaar dan het algemeen belang om hem dit niet langer toe te staan.
5. Het Besluit personenvervoer 2000 (Besluit) luidt sedert 1 oktober 2011 voor zover hier van belang als volgt:
" Artikel 81
(…)
3.
Met het besturen van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, wordt slechts diegene belast, die in het bezit is van een geldige (…) chauffeurskaart.
(…)
Artikel 82
1.
Bij de aanvraag voor de chauffeurskaart worden de volgende documenten overgelegd: (…)
c. een met het oog op het uitoefenen van het beroep van taxichauffeur verleende verklaring omtrent het gedrag overeenkomstig de bepalingen van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die niet ouder is dan vier maanden;
(…)
6.
Indien Onze Minister vermoedt dat de bestuurder van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van (…) een verklaring omtrent het gedrag (…) kan Onze Minister verlangen dat die bestuurder (…) opnieuw verzoekt om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag. De bestuurder overlegt binnen een door Onze Minister vast te stellen termijn (…) de nieuwe verklaring omtrent het gedrag.
In artikel 10, derde lid, sub c, van de met ingang van 1 oktober 2011 in werking getreden Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten (Regeling) is voor zover hier van belang bepaald:
“3. De chauffeurskaart en (…) kunnen worden ingetrokken: (…)
c. indien de bestuurder niet of niet tijdig (…) een nieuwe verklaring omtrent het gedrag overlegt als bedoeld in artikel 82, zesde lid, van het Besluit; (…)"
6.
De voorzieningenrechter oordeelt dat hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het treffen van een voorlopige voorziening en het verzoek zal dan ook worden afgewezen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
7.1
De VOG verzekert dat taxichauffeurs voldoen aan de eis van betrouwbaarheid en dat hen de zorg voor het welzijn en de veiligheid van passagiers kan worden toevertrouwd. Verzoeker beschikt op dit moment niet over een VOG. Op grond van artikel 10 van de Regeling is verweerder dan bevoegd om de chauffeurskaart in te trekken. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid dient verweerder de vraag te betrekken of bijzondere omstandigheden reden vormen om niet tot intrekking over te gaan.
7.2
Als verweerder verzoeker geen (voldoende) gelegenheid heeft geboden voorafgaand aan het bestreden besluit een zienswijze te geven, de voorzieningenrechter laat dat in het midden, dan kan die procedurefout in bezwaar worden hersteld. Verzoeker heeft ter zitting alle omstandigheden naar voren kunnen brengen, die voor de beoordeling van belang zijn. Hij heeft te kennen gegeven dat dit de omstandigheden zijn, die hij (ook) als zienswijze naar voren had willen brengen. Dat maakt het mogelijk om een voorlopig oordeel te geven of die omstandigheden verweerder had moeten bewegen om af te zien van de intrekking van de chauffeurskaart.
7.3
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vormt het feit dat verzoeker inkomen verliest – hoe vervelend die situatie voor verzoeker ook is – geen bijzondere omstandigheid. Dit geldt namelijk voor iedere taxichauffeur van wie de chauffeurskaart wordt ingetrokken.
7.4
Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd met betrekking tot het hoger beroep is speculatief. Het bewijs waarop verzoeker zich beroept, de verklaring van de daadwerkelijke bestuurder en gegevens waaruit blijkt dat verzoeker zelf zich ten tijde van de snelheidsovertreding op een andere plaats bevond, heeft hij niet in deze procedure ingebracht. Ter zitting is tussen partijen afgesproken dat verzoeker dit bewijsmateriaal tijdens de hoorzitting inbrengt. Verweerder heeft zich bereid verklaard vooruitlopend op het arrest van de strafrechter een zelfstandig oordeel te vormen over dat bewijsmateriaal en verzoekers kansen in het hoger beroep tegen het strafvonnis. Sinds de laatste verlening van de chauffeurskaart in 2011 is een registratie wegens het verlaten van de plaats na een aanrijding aan verzoekers documentatie toegevoegd. Onduidelijk is of (alleen) die bijkomende registratie thans aan de verlening van een VOG in de weg staat. Verweerder zal ook dit in het bezwaar onder ogen zien.
7.4
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bestaat thans onvoldoende vooruitzicht dat verzoeker een VOG zal weten te bemachtigen. Deze stand van zaken, mede geplaatst tegenover het maatschappelijk belang van de zorg voor het welzijn en de veiligheid van taxipassagiers, leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. J. van Santvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2013.
R.C. Stam J. van Santvoort