Uitspraak
[A] B.V.,
[B] B.V., en
[C] B.V.,
24 juni 2011, met nummer 11/5 Wtra AK.
1.Het procesverloop in hoger beroep
2.De uitspraak van de accountantskamer
3.De beoordeling van het hoger beroep
Het College voegt daaraan toe dat in vele gevallen reeds van een constatering van handelen of nalaten in de zin van artikel 33 WRA gesproken kan worden, voordat de klager beschikt over alle informatie die noodzakelijk is om een klacht aan de tuchtrechter te kunnen voorleggen. Voor de aanvang van de driejaarstermijn is dan beslissend of sprake is van een constatering van zodanige feiten, dat daarop redelijkerwijs een vermoeden in de zin van artikel 22 Wtra gebaseerd kan worden.
Terecht heeft de accountantskamer in rubriek 4.3.5 van de bestreden uitspraak erop gewezen, dat de op dat moment aanvangende periode van drie jaar mede gebruikt kan worden om een nader onderzoek in te stellen naar de gegrondheid van het ontstane vermoeden.
[bestuurder] heeft voorts ter zitting bij de accountantskamer verklaard: